n kon zitten, keek Lewin in het rijtuig. In een hoek zat een
oude dame te slapen en voor het venster een jong meisje, dat blijkbaar
pas ontwaakt was. Zij zag, terwijl haar gelaat in het morgenlicht
duidelijk zichtbaar was en zij in gedachten scheen verzonken, over hem
heen naar de opgaande zon. Op het oogenblik, dat die verschijning al
haast weer voorbij was, richtte zij eindelijk haar nu wakkere oogen
op hem. Zij had hem herkend en een glans van blijde verrassing ging
over haar gelaat. Hij kon zich nu niet meer vergissen. Er waren maar
twee zulke oogen op de wereld. Slechts een wezen was er, dat voor
hem het kort begrip van alle leven en geluk was. Dat was zij, dat was
Kitty. Hij begreep dadelijk, dat zij juist van het spoor was gekomen
en naar Klekotok reed. En plotseling was alles, wat Lewin in dezen
slapeloozen nacht gevoeld en gedacht had, verdwenen. Slechts daar, in
dien wegsnellenden wagen bevond zich de oplossing van alle raadselen
des levens, die hem kwelden! Zij zag hem niet meer aan. Het geluid
van het rijtuig was niet meer te hooren, het geluid der schellen nog
slechts even. Hondengeblaf duidde aan, dat het rijtuig door het dorp
reed en voor hem bleven slechts de ledige, doode velden terug en het
dorp voor hem; hij zelf was verlaten en voor allen een vreemdeling.
Hij zag weer naar den hemel, die, ofschoon de helft daarvan met
kleine, witte wolkjes was bedekt, meer en meer blauw en helder werd,
maar even ver en ongenaakbaar was als vroeger. "Neen, alles was
dwaasheid! Slechts in gemeenschap met haar kan ik mij denken! Ik heb
niet opgehouden en zal niet ophouden haar te beminnen."
X.
De woorden zijner vrouw, die zijn ergste vrees bevestigden, hadden
Alexei Alexandrowitsch een gruwelijke smart veroorzaakt. Deze smart
was nog vermeerderd door het gevoel van medelijden, dat haar tranen
steeds bij hem verwekten. Want weenende vrouwen en kinderen kon hij
nooit zien. Toen Anna hem haar verhouding tot Wronsky verhaald had
en daarbij in tranen was uitgebarsten, ontwaarde hij, in weerwil
van zijn toorn en opgewondenheid, dien aandrang van een medelijdend
gevoel, dat haar tranen steeds bij hem opwekten. Maar nu hij alleen
in het rijtuig was achtergebleven, gevoelde hij zich plotseling van
alle mededoogen bevrijd, maar ook van de kwellingen van twijfel en
ijverzucht, die in den laatsten tijd hem geplaagd hadden. Het was
hem alsof men hem een tand had uitgetrokken, die hem langen tijd
pijn had veroorzaakt.
|