uschka lachend.
"Wat heeft hij dan gedaan?"
"Ik geloof, dat hij in de eetkamer in 't geheim een perzik heeft
opgegeten."
De herinnering aan haar zoon bracht Anna eenigszins uit den
zielstoestand, waarin zij zich bevonden had. Nu had zij een
iets gevonden om zich aan te houden en dat was haar zoon. In
welke omstandigheden zij ook komen mocht, haar zoon kon zij niet
verlaten. Mocht haar man haar met schande beladen uit het huis stooten,
mocht Wronsky in zijn liefde verkoelen en tot zijn onafhankelijk leven
terugkeeren, haar zoon zou haar niet verlaten. Haar leven had nu een
doel, en zij moest handelen, opdat men hem haar niet ontroofde. Zij
moest hem nemen en met hem wegtrekken eer men hem haar ontnam. Dit
besluit gaf haar kalmte, het gaf haar een doel. Zij kleedde zich
haastig aan en ging met vaste schreden naar het salon, waar Serescha
en de gouvernante haar met de koffie wachtten. Serescha stond in zijn
witte kiel aan de spiegeltafel en was daar bezig met een handvol
bloemen, die hij gebracht had. Op zijn gelaat lag daarbij dezelfde
uitdrukking eener ingespannen opmerkzaamheid, zooals zij die bij zijn
vader kende. Toen hij zijn moeder zag, riep hij luid: "Ha! mama!" en
hield op, in twijfel, of hij naar haar toeloopen en de bloemen laten
liggen, of dat hij den krans eerst afmaken en dan haar brengen zoude.
Nadat zij gegroet had, verhaalde de gouvernante lang en breed
Serescha's overtreding; maar Anna luisterde niet. Zij dacht er slechts
over na, of zij haar zou medenemen of niet: "Neen," besloot zij,
"ik neem haar niet mede, ik ga alleen met mijn zoon."
"Ja, dat is zeer slecht van hem," zeide Anna luid, terwijl zij hem
bij de schouders hield en hem met een schuchtere uitdrukking aanzag
en kuste: "Laat hem maar bij mij," liet zij er op volgen, terwijl de
gouvernante haar verwonderd aanzag. Toen nam zij, zonder de hand van
haar zoontje los te laten, plaats aan de koffietafel.
"Mama, ik ... ik...." stotterde hij en trachtte daarbij in haar gelaat
te lezen, wat hem wegens de perzik stond te wachten.
"Serescha," zeide zij, toen zij alleen waren, "dat is slecht, maar
gij zult het niet weer doen.... Hebt ge mij lief?" Zij voelde tranen
in haar oogen komen.
"Kan ik zijn liefde dan niet behouden?" vroeg zij zich zelf en zag
uitvorschend in zijn half angstige, half blijmoedige oogen: "Is het
mogelijk, dat hij mij even zoo beoordeelen zal als zijn vader? Is het
mogelijk, dat ik hem geen leed zou doen?" De tranen
|