echts het nachtgezang der in het moeras kwakende kikvorschen,
het geschreeuw van een vogel ergens boven in de hoogte op een tak,
het snuiven der paarden op de weide in den morgennevel en het stampen
hunner aaneengekoppelde pooten op den vochtigen grond. Lewin rees op
van zijn hooi, zag omhoog naar de sterren en bespeurde, dat de nacht
ten einde was.
"Ja, maar hoe moet ik het aanvangen?" zeide hij tot zich zelf en
trachtte over alles, waarover hij in dezen beslissenden nacht had
nagedacht, tot klaarheid te komen. Zijn gedachten hadden zich vooral
naar drie richtingen bewogen; de eerste was, dat hij zich van zijn
tot hiertoe geleid leven moest losmaken, van deze doellooze bezigheid,
deze nuttelooze verstandsbeschaving en dan vooral van zijn droomerijen
van een familieleven, zooals hij het zich tot hiertoe voorgesteld
had. Deze losmaking van zijn oud leven was hem licht en verschafte
hem zelfs een genot. Anderzijds richtten zich zijn gedachten en
voorstellingen op het nieuwe leven, dat hij nu zich voorgenomen had
te leiden. Hij was overtuigd, dat hij in de eenvoudigheid, onschuld,
natuurlijkheid en zekerheid van hetzelve die rust en zelfvoldoening zou
vinden, welker gemis hij nu zoo ziekelijk gevoelde. Een derde richting
zijner gedachten betrof de vraag, hoe den overgang van het oude tot het
nieuwe leven te bewerkstelligen. En in dit opzicht was hem nog niets
helder geworden. "Een vrouw--dat is het eerste en belangrijkste--den
arbeid en de noodzakelijkheid om te werken.... Moet ik Pokrowskaja
opgeven? Nog wat land koopen? Mij in een dorpsgemeenschap laten
opnemen? Een boerenmeisje trouwen? Hoe dat nu te maken?"
Hij vond geen antwoord.
"Overigens heb ik den geheelen nacht niet geslapen en kan mij derhalve
van alles geen volle rekenschap geven. Het zal mij later wel helder
worden. Maar mijn vroegere droomerijen van familieleven zijn onzin. Dat
alles is veel eenvoudiger en beter...."
Hij ging van de weide over den landweg naar het dorp. Een zachte wind
was opgekomen; het werd nevelachtig en de lucht betrok.
Lewin was wat koud geworden en drukte de armen tegen het lichaam,
terwijl hij snel voortging met den blik op den grond gevestigd. "Wat
is dat? Daar rijdt iemand!" dacht hij, toen hij schelgeluid hoorde,
en zag op. Nauwelijks veertig schreden van hem verwijderd kwam hem op
den breeden landweg een met vier paarden bespannen en met koffers en
doozen beladen voertuig tegen rijden. Zonder er aan te denken, wie
daar i
|