n?" vroeg Lewin opgewonden.
"Goddank! zij is geheel hersteld. Ik geloofde het ook niet, dat zij
door een borstkwaal was aangetast."
"O, dat verheugt mij zeer," antwoordde Lewin en, zooals het Dolly
toescheen, vertoonde zich terwijl hij dat zeide en haar daarop zwijgend
aanzag, op zijn gelaat iets van roerende hulpeloosheid.
"Hoor eens, Constantin Dimitritsch," zeide zij met haar goedhartig,
een weinig ironisch lachje: "Waarom zijt gij boos op Kitty?"
"Ik? Ik ben niet boos," antwoordde Lewin.
"Ja wel, gij zijt boos op haar. Waarom hebt ge ons bij uw laatste
aanwezigheid te Moskou niet bezocht."
"Darja Alexandrowna," antwoordde hij en werd rood tot over de ooren,
"ik verwonder mij, dat u, die zoo goed zijt, geen leedwezen over mij
gevoelt, daar u toch weet...."
"Wat weet ik?"
"Dat ik haar hand gevraagd heb en afgewezen ben geworden," zeide Lewin,
en al de teederheid voor Kitty, die hem zoo even nog had vervuld,
week uit zijn ziel voor het bitter gevoel van die beleediging.
"Waarom dacht ge, dat ik dat wist?"
"Omdat allen het weten...."
"Dan vergist ge u zeer. Ik heb er niets van geweten, hoewel ik zoo
iets vermoedde."
"Nu, dan weet u het thans."
"Ik wist slechts dit eene, dat er iets was, dat haar vreeselijk kwelde,
en dat zij mij verzocht heeft er niet over te spreken. En als zij
het mij niet gezegd heeft, dan heeft zij het ook aan niemand anders
gezegd. Wat is dan tusschen ulieden voorgevallen? Zeg het mij."
"Ik heb het u al gezegd."
"Wanneer is dat gebeurd?"
"Toen ik de laatste maal bij u was."
"Weet gij, wat ik u zeggen wil? Ik heb diep medelijden met haar. Gij,
gij lijdt slechts door beleedigden trots...."
"Wellicht," zeide Lewin, "maar...."
Zij viel hem in de rede: "Maar met haar, arm meisje, heb ik diep
medelijden. Nu begrijp ik alles."
"Nu, Darja Alexandrowna, verontschuldig mij," sprak hij en stond op:
"Vaarwel. Tot weerziens."
"Neen, wacht nog!" antwoordde zij en hield met haar magere hand zijn
arm vast. "Wacht nog. Ga zitten."
"Ja, maar ik bid u, spreken wij daar niet meer over," zeide hij en
ging weer zitten; daarbij gevoelde hij iets zonderlings in zijn hart,
alsof daarin een doode verrees, namelijk de zooals hij meende lang
begraven hoop.
"Als ik niet van u hield," zeide Dolly en de tranen drongen haar in
de oogen, "als ik u niet kende, zooals ik u ken...."
De herleefde doode bewoog zich sterker in Lewin en nam geheel zijn
hart gevangen.
"Ja, nu beg
|