hter was zij ontevreden, toen zij eens bij gelegenheid van een
bezoek bij madame Stahl een Catholieken priester aantrof en madame
den geheelen tijd haar gelaat in de schaduw van de lampekap trachtte
verborgen te houden. Van hoe weinig beteekenis deze kleine opmerkingen
ook waren, hadden zij Kitty toch in verwarring gebracht. Daarentegen
was Warenka in haar eenzaamheid, zonder vrienden en bloedverwanten,
terwijl zij na eene treurige teleurstelling in de liefde toch niets
wenschte, zich over niets beklaagde en zich slechts aan haar plichten
wijdde,--voor haar een schier volmaakt wezen, waarmede zij dweepte. In
Warenka had zij het gezien, dat men slechts zich zelf vergeten en als
anderen denken moet om kalm, goed en gelukkig te worden--en dat was
Kitty's doel. Nadat Kitty nu duidelijk begrepen had, wat gewichtig
was, vergenoegde zij zich er niet mede zich daarover te verheugen,
maar zij wijdde zich werkelijk aan dit voor haar nieuw geopend
leven. Na Warenka's mededeelingen over madame Stahls doen en laten,
vormde zij zich een bepaald levensplan. Waar zij ook mocht wonen,
wilde zij even als een nicht van mevrouw Stahl, van wie Warenka haar
verhaald had, overal de ongelukkigen opzoeken en helpen, waar zij
vermocht; zij wilde goede geschriften uitdeelen, de misdadigen en
gevangenen uit den bijbel voorlezen. Vooral het laatste was voor haar
een aanlokkelijke gedachte. Maar dit was een geheim, waarvan zij noch
met haar moeder noch met Warenka spreken wilde. Zij was overtuigd,
dat het goed en schoon was, dat men het doen moest, en toch zeide
een inwendige stem haar, dat zij niet in staat was het te doen.
De vorstin bemerkte, dat Kitty zich geheel onder den invloed en op
sleeptouw van mevrouw Stahl en nog meer van Warenka bevond. Niet alleen
dat zij de laatste in geheel haar bedrijvig streven en doen navolgde,
maar zij copieerde haar onwillekeurig ook in haar manieren, zooals zij
ging, sprak en met de oogen pinkte. Maar spoedig bemerkte zij ook, dat
in Kitty's innerlijk leven een geheele omkeering had plaats gehad. Zij
ontdekte, dat zij nu 's avonds steeds in een Fransch evangelie las, dat
madame Stahl haar geschonken had, hetgeen zij vroeger niet had gedaan;
dat zij haar gewone kennissen vermeed en met de zieken verkeerde, die
onder Warenka's bescherming stonden en voornamelijk met de familie
van een armen Russischen schilder. Zij was er blijkbaar trotsch op,
in deze familie de plichten eener liefdezuster te vervullen. Dit alles
|