" haastte zij zich er bij te voegen,
"maar zeg mij slechts, of ik juist heb gegist."
"Neen, waarom zou ik het je niet vertellen?" antwoordde Warenka: "Ja,
er is een herinnering aan verbonden en die was eenmaal treurig. Ik
beminde iemand en heb het dikwijls voor hem gezongen."
Kitty zag haar zwijgend en ontroerd, met groote oogen aan.
"Ik beminde hem en hij mij, maar zijn moeder was er tegen en hij
trouwde een ander. Hij woont thans niet ver van ons en ik zie
hem somtijds. Gij hadt wel niet gedacht, dat ik ook een roman heb
gehad?" vroeg zij, en nauwelijks zichtbaar ontglom in haar schoon
gezichtje dat vuur, dat, zooals Kitty besefte, haar vroeger eenmaal
geheel moest doorgloeid hebben.
"Waarom zou ik dat niet gedacht hebben? Als ik een man was, zou ik,
als ik u eens had leeren kennen, niemand meer kunnen beminnen. Ik
begrijp maar niet, hoe hij u om zijn moeder heeft kunnen verlaten en
ongelukkig maken. Hij heeft geen hart gehad."
"O, zeg dat niet! Hij is een goed mensch en ik ben niet ongelukkig,
in tegendeel, ik ben zeer gelukkig. Maar vandaag willen we niet meer
zingen," voegde zij er bij en wendde zich naar het huis toe.
"Hoe goed zijt gij, hoe goed!" riep Kitty uit, hield haar terug en
kuste haar. "Als ik toch een beetje op u kon gelijken!"
"Waarom moet gij op iemand gelijken? Zoo als gij zijt, met uw zacht
en weemoedig lachje, zijt gij beminnelijk," antwoordde Warenka.
"Neen, ik ben nergens goed voor. Nu, ik smeek u, zeg mij ... Wacht,
laat ons gaan zitten," zeide Kitty en zette zich op een bank neder;
"zeg mij, vindt ge niets beleedigends in de gedachte, dat een man uw
liefde versmaad heeft, dat hij met ..."
"Hij heeft ze in het geheel niet versmaad; ik ben overtuigd, dat hij
mij heeft bemind, maar hij was een gehoorzame zoon...."
"Als hij nu evenwel niet uit gehoorzaamheid aan zijn moeder, maar
uit eigen aandrift ..." zeide Kitty en besefte te gelijk, dat zij
haar geheim had verraden, ten minste, dat haar schaamrood gelaat haar
nu verried.
"Dan zeker had hij slecht gehandeld en ik zou in 't geheel niets meer
voor hem gevoeld hebben," antwoordde Warenka, die begreep, dat er nu
geen sprake meer was van haar, maar van Kitty.
"Maar de beleediging," bracht Kitty in, "de beleediging kan men niet
vergeten." De herinnering aan het laatste bal, aan de pauze voor den
cotillon kwam haar weer voor oogen.
"Welke beleediging? Gij hebt toch niet slecht gehandeld?"
"O, erger dan slecht,--beschamend
|