s vriendelijk
van u, dat ge gekomen zijt."
Hij kuste haar hand.
"Alzoo tot weerziens! Gij komt op de thee; dat is best," hernam zij
en ging vroolijk en vergenoegd naar buiten. Maar toen zij de deur
uit was, voelde zij de plek op haar hand, die zijn lippen hadden
aangeraakt en zij kromp schier van een gevoel van afkeer ineen.
XXV.
Toen Karenin bij de renplaats kwam, zat Anna reeds op de tribune,
waar een gezelschap van de voornaamste personen vereenigd was. Zij
bemerkte haar man reeds in de verte. Twee mannen: haar echtgenoot
en haar minnaar, waren thans de brandpunten van haar leven, en
zij gevoelde de nabijheid van ieder hunner zonder de hulp van haar
uitwendige zinnen. Zij zag, hoe haar man de tribune naderde, nu een
onderdanigen groet nederbuigend beantwoordende, dan vriendschappelijk
en verstrooid de met hem gelijkstaanden groetend, straks weer zich
beijverend den blik der machtigen der aarde tot zich te trekken en
dan zijn grooten ronden hoed, die de spitsen der ooren neerdrukte,
diep afnemend. Zij kende deze geheele manier en alles aan hem stond
haar tegen.
"Slechts eerzucht, de wensch naar succes neemt zijn ziel in," dacht
zij; "al die verhevene gedachten over verlichting en godsdienst
bestaan voor hem slechts als middelen tot het doel."
Hij zag naar het balcon der dames; maar in die zee van mousseline,
linten, vederen, parasols en bloemen vond hij zijn vrouw niet. Zij
begreep, dat hij haar zocht, maar zij hield zich opzettelijk, alsof
zij hem niet bemerkte.
"Alexei Alexandrowitsch!" riep vorstin Betsy, "zoekt ge uw vrouw? Hier
is zij!"
Hij zag even met zijn koud lachje naar boven.
"Daar is zooveel glans, dat het iemand de oogen verblindt,"
antwoordde hij. Hij lachte zijn vrouw toe, groette de vorstin en de
overige kennissen, met de dames schertsend en met de heeren eenige
woorden wisselend. Beneden aan den voet der tribune stond een
adjudant-generaal, die door zijn geestigheid en fijne beschaving
zeer bekend was. Karenin knoopte een gesprek met hem aan. Het was
juist pauze tusschen den wedren en zoo werd hun discours door niets
gestoord. De generaal was uit beginsel een tegenstander van wedrennen,
Karenin sprak hem tegen, ze verdedigende. Anna hoorde zijn schrale,
eentonige stem; ieder woord scheen haar valsch en beleedigde haar
gehoor.
Toen de derde wedren begon, richtte zij den blik naar voren en zag
onafgewend naar Wronsky, die zich juist op het paard zette, en te
gelijk
|