hoorde zij de onaangename stem van haar echtgenoot, die niet
wilde ophouden. De vrees voor Wronsky kwelde haar, maar nog meer die
fijne stem.
"Ik ben eene slechte, een verloren vrouw," dacht zij; "maar ik houd
niet van geveinsdheid en aan hem is alles veinzerij. Hij weet en ziet
alles; welk een gevoel heeft hij dan toch, dat hij nu daar zoo kalm
kan staan praten? Als hij mij of Wronsky wilde dooden, zou ik hem nog
achten. Maar neen, hij kent niets dan welvoegelijkheid en huichelarij."
Zij begreep niet, dat de ongewone spraakzaamheid van dien dag,
die haar zoo ergerde, slechts haar grond had in zijn onrust en
opgewondenheid. Beweging van den geest was voor hem noodig om de
gedachten aan zijn vrouw, die natuurlijk door haar en Wronsky's
tegenwoordigheid op nieuw opgewekt werden, te verstikken.
"Het gevaar," zeide hij, "is noodwendig aan wedrennen der cavalerie
verbonden. Als Engeland in zijn krijgsgeschiedenis op schitterende
verrichtingen zijner cavalerie kan wijzen, dan kan het dit, dank zij
zijn ijver om menschen en dieren door den sport daarvoor te vormen. De
sport heeft naar mijn inzien eene beteekenis, die niet gering moet
geschat worden; men ziet echter gewoonlijk slechts de oppervlakte...."
"Is dat dan ook oppervlakte?" vroeg vorstin Twersky; "men zegt,
dat een officier twee ribben heeft gebroken."
Alexei Alexandrowitsch liet een lachje zien, dat slechts zijn lippen
opende, maar verder niets uitdrukte.
"Toegegeven, vorstin," zeide hij, "de ribben zijn niet oppervlakkig,
maar iets inwendigs. Maar daar komt het niet op aan," liet hij tot den
generaal gewend volgen: "U moet niet vergeten, dat hier officieren
rijden, die zich deze bezigheid tot een beroep gekozen hebben, en u
zult mij toestemmen, dat ieder beroep zijn schaduwzijde heeft. Dit
behoort tot de plichten van een officier. De weerzinwekkende sport van
boxen of van het Spaansche stierengevecht, ja, deze zijn een teeken
van barbaarschheid. Maar zulk een sport is bewijs eener hoogere
volksbeschaving...."
"Neen, den volgenden keer ga ik er niet meer heen. Het windt me te
veel op. Niet waar, Anna?" zeide boven vorstin Betsy.
"Het windt iemand op, maar men kan zich toch niet losrukken,"
antwoordde een andere dame. "Ware ik een Romeinsche geweest, ik zou
voor den circus niet gegruwd hebben."
Anna antwoordde niet. Zonder den tooneelkijker neer te leggen zag
zij slechts naar een plaats. Op dit oogenblik ging een hoog militair
persoon voorbij. Zijn
|