n de overige ruiters nu het middelpunt
van alle op hen gerichte oogen waren, naderde Wronsky zijn paard
in dien gespannen toestand, die hem altijd bezonnen en rustig in
zijn bewegingen maakte. Kord had zich ter eere van den dag in zijn
parade-costuum gestoken, een zwarten tot boven dichtgeknoopten jas,
sterk gesteven halsboord, waarop zijn kinnebakken rustten, zwarten hoed
en kaplaarzen. Hij was als altijd kalm en vol gevoel van eigenwaarde
en hield zelf het paard aan beide teugels. Froe-Froe sidderde als in de
koorts en haar vurig oog zag schuins naar den naderenden Wronsky. Deze
schoof den vinger onder het zadel. De Engelschman vertrok den mond,
hetwelk een lach beteekende, omdat men zijn zadel onderzocht.
"Ga maar opzitten, mylord; u moet zich minder opwinden."
Wronsky keerde zich nog eenmaal naar zijn rival toe. Hij wist,
dat hij hem bij het rijden niet meer zien zou. Twee strijders
reden al naar de plaats van waar afgereden zou worden. Galzin,
een vriend en een der gevaarlijke mededingers van Wronsky, draaide
met een bruinen hengst, die hem niet wilde laten opzitten, in het
rond. Een kleine lijfhuzaar in een nauwe rijbroek reed, in navolging
van den Engelschman, krom als een kater, in galop. Vorst Kusowlew
zat doodsbleek op een volbloed merrie, die een Engelschman aan den
teugel leidde. Wronsky en al zijn kameraden kenden Kusowlew en zijn
eigenaardigheden, namelijk zijn buitengewoon groote eerzucht en zijn
zwakke zenuwen. Hij vreesde overal en voor alles en was zelfs bang om
op een paradepaard te rijden; maar heden, juist omdat het gevaarlijk
was en men den hals kon breken en bij elke barriere een dokter met
een lazaretwagen en een pleegzuster gereed stonden, juist daarom
had hij besloten mede te rijden. Hun blikken ontmoetten elkander en
Wronsky knikte Kusowlew vriendelijk en bemoedigend toe. Slechts een,
zijn voornaamsten mededinger, Machatin op zijn Gladiator, zag hij niet.
"Haast u niet," zeide Kord tot Wronsky, "en denk aan een zaak, mylord:
bij hindernissen mag u niet ophouden of mennen, maar moet u het paard
zelf laten doen, wat het wil."
"Goed, goed," antwoordde Wronsky en greep de teugels.
"Als u kunt, neemt u de leiding weer op; overigens moet u tot op het
laatste oogenblik niet wanhopen, zelfs niet als u achter blijft."
Het paard had geen tijd een beweging te maken, toen Wronsky al vast
op het krakende leder van den zadel zat. Alsof zij niet wist, met
welken voet zij het eerst zou aantreden,
|