e Alexei.
"Ik maakte mij bezorgd, omdat men mij zeide, dat je nog niet hier
waart en dat men u Maandag in Pargalowo gezien had."
"Er zijn dingen, waarover alleen hun een oordeel toekomt, die er bij
geinteresseerd zijn, en daartoe behoort ook de zaak, waarmede gij
meent u te moeten bezig houden."
"Ja, maar dana moet men niet ..."
"Ik verzoek je, u daarin niet te mengen. Dat is alles."
Alexei Wronsky was bleek geworden en zijn onderlip beefde, wat hem
zelden gebeurde. Zijn broeder wist dat dit een kwaad teeken was en
lachte vroolijk als te voren.
"Ik wilde je moeders brief maar geven," antwoordde hij; "maar wind
je voor den wedren niet op. Bonne chance!" voegde hij er lachend bij
en verwijderde zich.
Maar dadelijk na hem sprak weer iemand anders met vrienschappelijken
groet Wronsky aan.
"Wel, je kent je vrienden niet. Bonjour, mon cher!" zeide Stipan
Arkadiewitsch, die hier met zijn frisch gelaat en wel onderhouden
baard niet minder schitterend dan in Moskou. "Ik ben gisteren hier
gekomen en verheug mij buitengewoon u spoedig in je zegepraal te
zullen zien. Wanneer zien wij elkander weer?"
"Kom morgen aan de officierstafel," zeide Wronsky, en zich
verontschuldigend, ging hij naar het midden der renbaan, waar men de
paarden voor den grooten wedren met hindernissen heenleidde.
De met zweet en modder bedekte, afgereden en uitgeputte paarden
werden hier door de stalknechts geleid naar huis gevoerd, terwijl
voor en na de nieuwe, meest Engelsche paarden verschenen, die in
hun dekken en met hun sterk ingetrokken buiken er als zonderlinge,
groote vogels uitzagen. Rechts werd de schoone, gracieuse Froe-Froe
voorgeleid; zij schreed op haar elastische en lange enkels en hoeven
als op springveeren voort. Niet ver van haar af werd Gladiator het
dek afgenomen.
Wronsky wilde naar zijn paard gaan, maar andermaal werd hij door een
bekende opgehouden.
"Daar is Karenin," zeide deze. "Hij zoekt zijn vrouw. Zij zit in het
midden der tribune. Hebt ge haar al gezien?"
"Neen," antwoordde Wronsky en zonder naar de tribune te zien ging
hij naar zijn paard.
Nauwelijks had Wronsky kunnen onderzoeken, of zijn paard goed
gezadeld was, toen de ruiters reeds naar de tribune werden geroepen
om hun nummers te trekken. Met ernstige, strenge, ook wel met bleeke
gezichten traden zeventien officieren naar de bus en trokken er de
nummers. Wronsky bekwam nummer 7. Toen klonk het commando: "Opstijgen!"
In het gevoel, dat hij e
|