hij zich zonder overhaasting had verkleed, reed hij naar de
stallen van de wedrenplaats. Toen hij de barak binnen trad, hoorde
hij schellen. De tweede wedren nam juist een aanvang. Daarbuiten voor
den stal had hij Machatins Gladiator ontmoet, die in een oranjekleurig
met donkerblauw afgezet dek naar de hippodroom werd geleid.
"Waar is Kord?" vroeg hij den stalknecht.
"In den stal bij het zadelen."
In de geopende standplaats stond Froe-Froe reeds gezadeld. Men wilde
ze naar buiten leiden.
"Heb ik mij verlaat?"
"All right, all right! Alles in orde!" antwoordde de Engelschman. "Wind
u niet op." Wronsky's onderzoekende blik vloog nog eens over
de sierlijke vormen zijns lievelings en toen ging hij weer naar
buiten. Hij naderde de tribune in het gunstigst oogenblik om de
opmerkzaamheid niet tot zich te trekken. De tweede wedren was
juist geeindigd; alle oogen waren op een cavalerie-gardist en
achter hem op een lijfhuzaar gericht, die de laatste krachten hunner
paarden aanspoorden en den paal naderden. Van alle zijden drongen de
volksmenigte en de soldaten op den paal toe, en hierdoor kon Wronsky
zich onbemerkt onder de menigte mengen.
Wronsky vermeed opzettelijk de groepen der aanzienlijken, die zich
voor de tribune vrij bewogen en met elkander spraken. Hij bemerkte daar
mevrouw Karenin, vorstin Betsy en de vrouw van zijn broeder, maar, om
niet afgeleid te worden, naderde hij hen niet. Maar ieder oogenblik
ontmoette hij kennissen, die hem aanspraken, hem bizonderheden van
den afgeloopen wedren verhaalden en hem vroegen, waarom hij zoo laat
was gekomen.
Op het oogenblik, toen de overwinnaars van den laatsten wedren naar de
tribune geleid werden om hun prijzen te ontvangen, ontmoette Wronsky
zijn oudsten broeder Gregorius, een overste met vangsnoeren; klein
van gestalte, maar even breed geschouderd als Alexei, nog schooner
en blozender van kleur, maar met een gloeienden neus en het kennelijk
gezicht van een drinker.
"Heb je mijn briefje ontvangen?" vroeg hij. "U zelf vindt men nooit."
Gregor Wronsky was, in weerwil van zijn uitspattingen en onmatig
drinken, een volkomen hoveling. Terwijl hij met zijn broeder sprak
over een zaak, die voor dezen hoogst onaangenaam was, vergat hij niet,
dat vele oogen op hem konden gevestigd zijn en behield hij een vroolijk
onbevangen gelaat, alsof zij over iets zeer onbeduidends spraken.
"Ik heb het ontvangen en begrijp werkelijk niet waarover ge u bezorgd
maakt." antwoordd
|