j GALBERTUS, p. 315.]
XX
De poorters van Brugge, te zamen geroepen, om bij openbare stemming
eenen nieuwen graaf te kiezen, overdekten in onderscheidene groepen of
scharen het groote plein buiten de Smedepoort dat men het Zand noemde.
In het midden dezer vlakte had men eene breede stelling getimmerd waarop
nu de schepenen der stad en de voornaamste Vlaamsche ridders met hunnen
veldheer, mher Van Praet, zich hielden, zoowel om hunne stem te geven,
als om de plechtigheid te bestieren en over de oprechtheid der kiezing
te waken.
Disdir Vos, de verrader, die sedert de nachtelijke overrompeling der
stad het bijzondere vertrouwen van den veldheer scheen te genieten,
stond nu insgelijks achter hem.
Voor de stelling waren een groot getal poorters, meest bejaard en met
zekere pracht gekleed, in eenen afzonderlijken hoop vergaderd Het waren
de hoofdmannen der wijken en der gilden of neringen, die hier kwamen
hooren wat de schepenen of ridders het volk te zeggen hadden. Zij zouden
dan tot hunne mannen gaan, die wat verder op het plein langs alle zijden
waren geschaard hun de woorden der overheden mededeelen, hunne stemmen
opnemen en den uitslag der kiezing naar de schepenen brengen.
Deze hoofdmannen spraken in afwachting zeer luid en vurig over de zaak,
die hen hier te zamen riep. Eenigen wilden de stemming geweigerd hebben,
om reden dat de koning van Frankrijk zich in geenen deele met het
bestuur van Vlaanderen te bemoeien had, en hij het was die de Brugsche
poorters niet alleen den raad, maar zelfs het bevel had gezonden tot het
kiezen van eenen nieuwen graaf.
De meesten waren van gevoelen, dat men zonder tegenwerping en in
allerhaast des konings bevel moest volbrengen, uit vreeze dat hij, beter
beraden, het nog zou kunnen intrekken. In oude tijden hadden hunne
voorouders het recht genoten tot het kiezen hunner vorsten. Nu werd dit
recht, dat eeuwen lang hun ontroofd was gebleven, hun werkelijk
teruggeschonken. Zouden zij dwaas genoeg zijn om het te verwerpen,
alleenlijk omdat zij het bekwamen door toedoen van eenen vreemden vorst?
Waarom toonden de poorters, die voornemens waren ten gunste van Willem
Van Loo te stemmen, zich zoo ontevreden? Waren zij niet even vrij in
hunne keus als de aanhangers van Diederik van den Elsas of van den
jongen graaf van Holland?
Deze en andere zulke redenen hadden de meest ontevredene hoofdmannen
eenigszins tot bedaren gebracht; evenwel bleef het gerucht der driftige
same
|