roost:
"Zult gij, voordat wij dezen burg verlaten, ons een vrijgeleide ter hand
stellen, door u geteekend in naam des konings van Frankrijk en in naam
van al de ridders van Vlaanderen?"
"Levert ons des graven schat zonder achterhouding. Zoohaast wij zullen
bevonden hebben dat er niets aan ontbreekt, zal men u zulk vrijgeleide,
onderteekend en bezegeld, doen toekomen, en gij zult vrij, met al wat u
persoonlijk toebehoort, den burg en de stad mogen verlaten."
De Kerels, op bevel van den proost, brachten eenige koffers, schrijnen
en balen boven den muur, en lieten ze bij middel van touwen opvolgend
naar beneden zakken.
Wanneer dus een twintigtal zware kisten en pakken aan den voet van den
muur lagen, riep de proost Bertulf, dat daarin de geheele schat des
graven was besloten. Ten bewijze der waarheid zijner woorden liet hij
allerhaast een perkament nederzakken, waarop eene lijst, door 's graven
rekenmeester onderteekend, de voorwerpen aanwees welke hij den proost
van St-Donaas had ter hand gesteld.
"Het is wel!" riep mher Baudewijn. "Ik zal den schat naar des veldheers
woning doen dragen; wij zullen de voorwerpen met de lijst vergelijken
en, bevinden wij dat er niets achtergehouden is, dan keer ik tot u terug
met het vrijgeleide. Wacht aldus met eenig geduld; wij zullen ons
zooveel mogelijk haasten."
Robrecht daalde van den muur en liep naar de kamer, waar Dakerlia bij
het bed van den gekwetsten Eggard Van IJsendijke waakte.
"Dakerlia, o Dakerlia!" riep hij, "goed nieuws: mijne zuster leeft!"
"Lieve hemel, wat zegt gij daar! Heb ik het wel verstaan? Onze arme
Witta leeft?"
"Ja, ja, en ongedeerd."
"Daarom weze de barmhartige God eeuwig gezegend!" riep Dakerlia, met de
handen in de hoogte, "Waar is zij?"
"Zij zit gevangen in sher Jacobs Steen."
"Gevangen, eilaas!"
"Ja, maar zij gaat verlost worden, heden nog!"
"Wie bracht u dit gelukkig nieuws?"
"Dakerlia", zeide Robrecht op treurigen toon, "ik heb nog eene andere
tijding, min goed en wel pijnlijk voor mijn Kerlenhart maar het is nu
zoo beslist. Dakerlia, wij gaan straks dezen burg in vrijheid verlaten."
"Mher Yorg is hier geweest; ik weet wat men daarboven heeft verricht",
antwoordde Dakerlia met eenen zucht. "Het doet mij blozen, Robrecht.
Ach, indien morgen onze graaf Willem Van Loo zich voor Brugge met het
Kerlenleger aanbood, zou hij degenen niet veroordeelen die den vijand
dezen burg hebben overgeleverd, wanneer zij hem nog weken lan
|