schelijk op den wagen. De zweep werd op
de paarden gelegd, en wij vertrokken naar Yperen. Mij had men insgelijks
gebonden; maar de overste, die mij goed kende, zeide mij dat men mij van
niets beschuldigde. Indien ik mijn woord wilde geven dat ik mij zou
stilhouden en niet pogen te ontvluchten, zou men mij zonder banden den
gevangen proost laten vergezellen. Ik aanvaardde.--Toen wij Yperen
gingen naderen, vonden wij, zelfs buiten de stad, eene menigte poorters
en Kerels, die nevens de baan op ons schenen te wachten. Ach, hoe zal ik
het u zeggen, wat den armen proost daar en tot op de Markt van Yperen
wedervoer? Eerst overlaadde men hem met vermaledijdingen en riep men
onophoudelijk, zoo luid en zoo woedend, dat het over de velden
hergalmde: "Ter dood, ter dood, de laffe moordenaar! Versmoort hem in
het slijk, den verrader van Kerlingaland!"--Bij de poort der stad rukte
de razende menigte den proost van den wagen en dwong hem te voet te
gaan. Dan begon men hem met modder en met steenen te werpen ..."
Een gemor van ijzing en angst vervulde de kapelle; de kastelein Hacket,
door het akelig lot zijns broeders verpletterd, had het hoofd gebogen en
de handen voor de oogen gelegd. Robrecht en Dakerlia hielden hunne
strakke blikken op Burchard gevestigd en schenen hem te verwijten dat
hij de schuld was van Bertulfs ongeluk.
Zoo ontsteld en aangegrepen door het verhaal van Ivo, hoorden de Kerels
niet dat de doffe hamerslagen, naar de zijde van het klooster, weder
waren hervat. Misschien meenden zij het gevaar dezer poging niet nabij
genoeg, om er nu eene bijzondere acht op te slaan.
De wolvenjager ging voort:
"De proost, alhoewel ziek en uitgeput, stapte met opgeheven hoofd
tusschen den razenden volkshoop; hij had, zooveel zijne banden het hem
toelieten, de handen samengevoegd en scheen te bidden. Wij kwamen te
midden der Markt, en vonden daar Willem Van Loo met de oversten der
Kerels. Mher Willem verweet den proost met hevige gramschap, dat hij tot
den moord van graaf Karel had geholpen, en door deze afschuwelijke daad
der Kerlen macht had gebroken. De proost beschuldigde integendeel mher
Willem en beweerde dat hij zelf aan zijnen neef Burchard bevel had
gegeven om Karel van Denemarken te dooden. Mher Willem loochende en
zwoer dat hij niets er van had geweten; maar dewijl de proost zijn
gezegde staan hield en de waarheid er van poogde te bewijzen, werd mher
Willem zoo woedend, dat hij luidop bevel gaf om den ouden proost t
|