n gewerkmeester Arnold
in samenspraak gebleven, en had met hem overwogen welke middelen men zou
kunnen uitdenken om de Kerels, die nog op den toren waren, levend of
dood in handen te krijgen, zonder tot dit einde een al te groot getal
zijner ridders en wapenknechten te moeten opofferen.
De uitslag dezer beraadslaging was, dat er geen ander middel bestond dan
de toren te doen vallen, of ten minste de Kerels met dien val tot
zooverre te dreigen dat zij, in de zekerheid van onder de puinen te
worden verpletterd, zich in de genade des konings overgaven.
Men zou den voet van den toren ondermijnen, en daartoe eenen ontzaglijk
zwaren beukram bouwen. Om de arbeiders en wapenknechten tegen de steenen
en pijlen der Kerels te beschutten, kon men het groote werktuig binnen
in het klooster stellen, daar, waar de refter van achter tegen den toren
raakte. Dus onder dak staande, zouden degenen, die den beukram moesten
bewegen of bestieren, geheel buiten bereik des vijands blijven, en men
zou geene of zeer weinige mannen verliezen.
Dit ontwerp bekwam des konings goedkeuring. Hij gelastte meester Arnold
een groot getal timmerlieden en smeden aan het werk te stellen, opdat de
ram binnen eenige dagen vaardig ware. Bleven de Kerels weigeren zich op
genade over te geven, welnu, de toren zou dan nederstorten en deze
hardnekkige, verstokte lieden onder zijne puinen begraven!
Meester Arnold had na weinige dagen de balken en gebinten van zijn
gestel in gereedheid gebracht, en deed ze stuk voor stuk in het klooster
dragen.
Toen eindelijk de reusachtige balk met het ijzeren ramshoofd werd
aangevoerd, bemerkten de Kerels, ofschoon nog onduidelijk, wat de vijand
voornemens was tegen hen te beproeven. Dat men den toren wilde doen
vallen, of dat die val mogelijk ware, zulke gedachte was zoo
buitengewoon en zoo ongegrond, meenden zij, dat ze eenen glimlach op
hunne lippen verwekte. Wat was dan het doel hunner vijanden? Zouden zij
op zekere hoogte in den toren een gat boren, om de trap te bereiken en
dus tot hen op te klimmen? Maar deze vooronderstelling was even
onwaarschijnlijk.
In deze onzekerheid moedigden zij elkander aan om voor niets te
zwichten. Zij hadden het nu reeds zoolang volgehouden, twee machtige
legers getrotst en hunne vijanden beschaamd; het was toch oneindig
schooner en heerlijker tot den laatste toe vrij en met het zwaard in de
vuist te bezwijken, dan gemarteld en door de Isegrims vertreden en
bespot, te moeten sterven.
|