FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   403   404   405   406   407   408   409   410   411   412   413   414   415   416   417   418   419   420   421   422   423   424   425   426   427  
428   429   430   431   432   433   434   >>  
hheid ontschoten, men zou voorzeker gewaand hebben eene bende verhongerde bedelaars te zien. Dakerlia alleen, met hare rijzige gestalte, hare bekoorlijke wezenstrekken en reine, nette kleeding scheen eene koningin tusschen eenen hoop noodlijdenden. Zij stapte aan Robrechts zijde en verbaasde elkeen door den stillen, zoeten glimlach en door den glans van fierheid die haar schoon gelaat verlichtte. Ridders en wapenknechten boden als met eerbied eenen vrijen doorgang aan deze heldhaftige vijanden, en bekeken hen zonder een enkel hoonend woord te laten hooren of door eenig zegevierend gebaar hen in hun ongeluk te bespotten. Menig poorter, terwijl de arme Kerels hen voorbijgingen, wischte zich eenen traan van medelijden en bewondering uit de oogen. Verre hoefden de gevangenen niet te gaan: het Gyselhuis, in welks kerker men ze ging opsluiten, stond op den burg, schuins over de proostdij. Toen de Kerels binnen in het Gyselhuis gekomen waren, gebood de overste der wachten, dat men de mannen in den grooten kerker ter rechterzijde, en de vrouwen in de cellen ter linkerzijde zou opsluiten. Een angstschreeuw ontsnapte terzelfdertijd aan Dakerlia en Robrecht en, als vreesden zij dat dit afscheid eeuwig zou zijn, sprongen hun beiden de tranen uit de oogen. Dakerlia hief met een plechtig gebaar den vinger ten hemel, wees dus aan haren verloofde de baak der hoop en riep: "Robrecht, Robrecht, er is een beter leven. Vaarwel, tot wederziens daarboven ... mijn vader, Witta!" "Vaarwel, dat God u bescherme!" murmelde de jonge ridder, schier bezwijkende van smart. De wapenknechten grepen de Kerels en de vrouwen bij de armen en leidden ze naar de kerkers die hun waren toegekend. VOETNOTEN: [Voetnoot 87: "Zij sloegen de klokken aan stukken om daarmede hunne vijanden te verpletten." GALB., p. 319.] [Voetnoot 88: "In zijne gramschap gebood de koning den toren spoedig omverre te doen storten ... Onmiddellijk begonnen zij met ijzeren werktuigen den toren van onderen uit te breken." GALB., p. 370.] [Voetnoot 89: "Zij wierpen kolen, gedoopt in pik, in was en in boter. Deze kolen, zich hechtende aan de daken, deden vlammen ontstaan, welke de wind aanblies, en die, zich uitbreidende, het dak naar alle kanten verslonden." GALB., p. 354.] [Voetnoot 90: Den Maandag, 18 April, wierpen onze burgers zich weder geknield voor den koning neder, en smeekten om genade voor Robrecht. GALB., p. 370.] [Voetnoot 91: "De koning
PREV.   NEXT  
|<   403   404   405   406   407   408   409   410   411   412   413   414   415   416   417   418   419   420   421   422   423   424   425   426   427  
428   429   430   431   432   433   434   >>  



Top keywords:

Voetnoot

 

Robrecht

 

Kerels

 

koning

 

Dakerlia

 

gebaar

 
vijanden
 
wierpen
 

Vaarwel

 

opsluiten


kerker

 
gebood
 

vrouwen

 

wapenknechten

 
Gyselhuis
 

sloegen

 

klokken

 
VOETNOTEN
 

kerkers

 

leidden


alleen

 

stukken

 

toegekend

 
bedelaars
 

gramschap

 
daarmede
 

verpletten

 

verhongerde

 

grepen

 

wederziens


daarboven

 

rijzige

 

ridder

 

schier

 

bezwijkende

 

murmelde

 

bescherme

 

hebben

 

verslonden

 

kanten


aanblies
 

uitbreidende

 

Maandag

 

smeekten

 

genade

 

geknield

 

burgers

 

ontstaan

 

vlammen

 

ijzeren