n en, zelfs toen Disdir Vos met barschheid Ivo-den-wolvenjager
voortstuwde, sprak deze geen woord, ofschoon hij den verkooper van
Kerlingaland kende en zijn hart van spijt en verontwaardiging
overstroomde.
Men bracht de twee gevangenen in de kerk van St-Donaas; zij meenden,
zooals het in dien tijd nog geschiedde, dat de koning en de ridders in
den tempel zouden vergaderd zijn; maar nauwelijks waren zij onder de
poort doorgetreden, of op een sein van Disdir Vos grepen een tiental
wapenknechten hen aan en bonden hun de handen op den rug.
Daar traden van onder de zijbeuk vier ongewapende mannen, wier
opgestroopte mouwen en gespierde armen getuigden dat zij gereed waren
tot het volvoeren van een werk dat lastig kon zijn en geweld vorderen.
Waren zij de beulen, die de Kerels moesten martelen?
Inderdaad, degene die onder hen de meester scheen, vatte
Ivo-den-wolvenjager bij den schouder en duwde hem naar de trap van den
toren, terwijl hij zeide:
"Makkers, alle tegenstand is nutteloos; gij zijt veroordeeld tot den
dood en moet sterven."
Een scherpe glimlach van misprijzen was het eenige antwoord der Kerels,
en zij volgden hunne beulen op de trap zonder den minsten onwil te
toonen.
Toen zij de groote gaanderij hadden bereikt, leidde men hen tegen de
leuning naar den kant die over de opene achterplaats van het klooster
uitzag.
"Beveelt uwe ziel aan God", morde de beul, "en haast u!"
Hij wees naar beneden en zeide:
"Ziedaar voor u de weg der eeuwigheid!"
Men zou dus de arme Kerels van den toren naar beneden werpen en zij
zouden daar op de vloersteenen, met hoofd en leden verbrijzeld, een
akelig einde vinden!
Wel doorliep eene ijskoude siddering de aders der gevangenen, toen zij
den blik nederstuurden in den afgrond die hen aangrijnsde als een
hongerig graf; maar zij bedwongen den opstand hunner menschelijke natuur
tegen den dood, hieven de handen tot God en spraken in stilte het gebed,
waardoor zij Hem hun bloed en hun lijden tot zoenoffer voor hun
vaderland en voor de vrijheid aanboden.
De beul boog zich over de leuning der gaanderij en blikte naar beneden.
Waarschijnlijk zag hij daar eenige wapenknechten over en weder loopen;
want hij riep uit al zijne kracht:
"Van onder! van onder!"
Dan, door zijne drie struische makkers geholpen, greep hij
Benkin-den-schutter om de lenden, hief hem boven de leuning en smeet hem
in de ruimte ...
"Nu gij!" morde hij, de handen tot Ivo-den-wolvenjager uitsteken
|