Disdir Vos:
"Ik kom tot u uit edelmoed, uit medelijden; en gij, Dakerlia, ik zie het
wel, gij haat hem altijd even vurig, den mensch, die, door loutere
liefde tot u vervoerd, zich in gevaar bracht zijn leven en zijne eer te
verliezen."
"Verrader, verkooper van Kerlingaland!" morde de maagd. "Voltrek uw
verfoeilijk werk: doe hem sterven, den Kerel, wiens edelheid, wiens
trouw aan land en vrijheid uwe lage ziel moeten beschamen!"
"Het is hij, het is Robrecht, niet waar", wedervoer Disdir Vos met
spottende koelheid, "die mij dus bij u heeft beschuldigd? Niets kon
Kerlingaland van den val behoeden. De ware oorzaak dezer ramp is de
langwijligheid, de lijdzame traagheid van den proost Bertulf, van den
kastelein Hacket, van Robrecht Sneloghe en van alwie met hem den Kerels
hebben belet tegen de Isegrims en tegen den graaf het geweld der wapenen
in te roepen, toen het nog tijd was."
"Valsch, valsch!" kreet Dakerlia verontwaardigd. "De ware oorzaak is de
moord van graaf Karel, afschuwelijke misdaad, waartoe gij, door uwen
raad, hebt geholpen, en die ons God en de gansche wereld tot vijanden
heeft gemaakt!"
"Ik ben niet gekomen om daarover te twisten", zeide Disdir, zich op
eenen stoel nederzettende. "Mijn tijd is kort; hoor met aandacht,
jonkver Wulf, wat ik u te melden heb ... De ridders, door den koning
benoemd om mher Sneloghe en zijne gezellen te vonnissen, gaan in de
Loove vergaderen. Het is slechts veinzerij, om in schijn ten minste te
voldoen aan de voorwaarde door de Kerels op hunne overgaaf gesteld. Men
zal zelfs zich niet gewaardigen de Kerels te onderhooren. Allen zullen
worden veroordeeld tot den schrikkelijksten marteldood. Gij schijnt mij
niet te gelooven?"
"Ware het zoo, welnu, zij zouden sterven zonder beven!" antwoordde
Dakerlia. "Maar zulk vonnis is niet zeker; gij zoudt nog kunnen bedrogen
worden in uwen onverbiddelijken haat. Indien de koning van Frankrijk
genade wil schenken aan Robrecht?"
"De koning van Frankrijk?"
"Ja, de koning."
"Aldus, men heeft u hier veropenbaard wat er in de Loove geschiedt?"
mompelde Disdir Vos, het hoofd schuddende. "Gij streelt u met eene
ijdele hoop, Dakerlia. Wel schijnt de koning geneigd om toe te geven aan
de smeekingen der schepenen; maar de veldheer, Gervaas Van Praet, in
naam van al ds Vlaamsche ridders, eischt den dood van mher Sneloghe, en
de koning zelf heeft betuigd dat hij zonder hunne toestemming geenen
enkelen Kerel het leven zal laten behouden.
|