n oorlog
uwe vijanden; hun lot is in uwe handen, en, wat gij ook over hen gelieve
te beslissen, elkeen moet met eerbied zich onderwerpen aan uwen wil.
Maar, hebben zij geen recht op uwe genadigheid, wees dan toch den
poorters dezer goede stad Brugge goedgunstig en doe, op hun gebed, wat
gij den Kerels zoudt weigeren. Wij smeeken op de knieen uwe koninklijke
grootmoedigheid af! Spaar, spaar den toren en den tempel van onzen
grooten heiligen Donaas!"
Bij deze laatste aanroeping zonken al de schepenen en poorters geknield
ten gronde en bleven zoo, met neergeslagen blik, voor den koning
gebogen.
De vorst scheen gevoelig aan hunne hulde en aan hunne bede. Hij keerde
zich tot de ridders, waarschijnlijk om hen te raadplegen over de
beslissing welke hij geneigd was te nemen. De Isegrims morden hevig;
hunne gebaren konden laten gissen dat zij den koning poogden over te
halen tot het volstrekt verwerpen van het verzoek der poorters.
Wat ook de indruk dezer korte samenspraak op des vorsten gemoed ware
geweest, hij wendde zich weder tot de schepenen en zeide op minzamen
toon:
"Staat op, heeren. Wat gij van ons vraagt is moeilijk toe te staan. De
Kerels sparen? Zouden dan al onze mannen, die zij gedood hebben,
ongewroken moeten blijven? Evenwel, wij zouden indien het ons mogelijk
ware den toren te behouden, ons gelukkig achten, deze gelegenheid te
vinden om den goeden lieden der stad Brugge een hoog bewijs onzer
bijzondere welwillendheid te geven. Gaat tot uwe mannen, stelt ze gerust
en zegt hun dat wij het werk van den beukram zullen doen opschorsen,
totdat wij met rijp beraad hebben overwogen wat ons mogelijk is, ten
believe der poorters dezer goede stad Brugge te doen. Hebt vertrouwen ik
hoop dat wij den toren van St-Donaas zullen kunnen behouden."
Onder het uiten van dankzeggingen en met blij gemoed, verlieten de
schepenen en hun gevolg de Loove.
Het middelplein van den burg krielde van volk, zelfs tot aan den voet
van den toren; want ieder wist dat de Kerels, sedert den dood van
Burchard Knap, nooit meer op ongewapende poorters schoten.
De schepenen deelden aan de menigte de goede woorden des konings mede.
Dit bericht ontlokte het volk een schallend gejuich en, terwijl menige
kreet van "Leve de koning!" in de hoogte steeg, poogden eenige stoutere
lieden met de Kerels te spreken en hun door sterk roepen te doen
verstaan dat er nog groote hoop op verlossing voor hen was.
Maar nu traden eenige wapenknechten op he
|