aring, en meester
Arnold zette met ijver het begonnen werk voort; ja, om zijne mannen moed
in te boezemen, deed hij hun wijn bij volle kannen schenken, en zong
onder den arbeid een zeker lied, waarvan de maat de bewegingen der
beukers eenstemmig regelde. Gansch door het dak van den refter beschut
en door den wijn aangejaagd zongen zij welhaast allen te samen en waren
vroolijk als op eene kermis.
Evenwel in den namiddag werd hunne vreugde eensklaps op eene bloedige
wijze gestoord ... Een geweldige slag en een schrikkelijk gekraak liet
zich hooren, en er viel een zwaar voorwerp, als een rotsbonk, door het
dak en door het welfsel.
Toen de verschrikte arbeiders door de stofwolk konden heenzien bevonden
zij dat drie hunner makkers verpletterd dood lagen en vier of vijf met
gebroken leden om hulp kermden.
Terwijl men naderde, om de dooden en gekwetsten op te rapen, viel weder
zulk voorwerp met ijselijk gebons op het dak, doch ditmaal weerstond het
welfsel, en het voorwerp rolde neder op een keukendak, dat onder den
slag instortte en een tiental wapenknechten verpletterde of verwondde.
Er rees een algemeen noodgeroep in het klooster op, en al de ridders en
wapenknechten, die zich daar of in de Loove bevonden, grepen naar hunne
wapens en liepen dooreen, als waanden zij zich door eenen machtigen
vijand verrast of bedreigd.
Na eene wijl kwam de veldheer Gervaas Van Praet in het klooster, om te
vernemen wat er geschiedde. Hij vond meester Arnold, met de armen
overeen en als verbaasd nederziende op een groot brok metaal, dat ten
gronde lag.
Op des veldheer ondervraging, zeide Arnold:
"Het zijn ware duivels daarboven, mher Van Praet. Daar hebben zij nu met
mokers eene klok uit den toren aan twee stukken geslagen en deze als
dondersteenen ons op het lijf geworpen! Zie het gat daar in het welfsel!
Hoe zij zulke bonken metaal over de gaanderij kunnen porren, dit weet
God![87]"
"En wat gaat gij nu beginnen?"
"Ha, veldheer, het voorzichtigste is ons werk voor heden te laten
steken, en gedurende den nacht naar middelen uit te zien om het dak met
balken te sluiten."
"Het is om schaamrood van te worden!" mompelde de veldheer "Vijftig man
die ons blijven tergen en ons zooveel spels leveren als een groot leger!
De koning zal wel ontevreden zijn, meester Arnold, indien hij verneemt
dat gij het beuken wilt staken."
"Wat mij betreft, ik ben bereid om het werk voort te zetten, veldheer;
maar de heer koning heeft mij bevo
|