appere gezellen die gesneuveld zijn, kwamen mij omringen
en drukten mij de handen. Eene treurnis slechts benevelde onze vreugd;
allen riepen wij: "Waar is Robrecht? Waar blijft de edele Robrecht?" Ha,
er ging tusschen ons een schallende jubelkreet op. Daar kwaamt gij! Wij
liepen met uitgestrekte handen u toe en sloten u in de armen ... Dan
overstroomde ons eensklaps een stralend licht, en uit den schoot van
dien gloed sprak de stemme Gods zelve tot ons: "Robrecht, Dakerlia,
zielen die op aarde hebt bemind en geleden, weest vereenigd en gelukkig
tot het einde der eeuwen!" En dan, Robrecht, dan ben ik ontwaakt en heb
u nevens mij zien zitten. Het is een droom; ja, ja, een droom; maar hij
zal waarheid worden. Daarboven zullen wij eeuwig te zamen leven, met
mijnen vader, met uwe zuster, in Gods aanschijn!"
De jonge ridder had zich door de begeesterde taal van Dakerlia tot
begoocheling laten verleiden, en ook op zijne lippen was een zoete
glimlach verschenen; maar zoohaast zij ophield van spreken, keerde hij
tot het gevoel der wezenlijkheid terug en schudde met treurigheid het
hoofd.
"Die schoone voorspelling kan u niet verblijden?" murmelde de maagd.
"Zoudt gij den dood vreezen, Robrecht?"
"Voor mij niet, gij weet het wel", antwoordde hij. "Maar u te zien
sterven, Dakerlia, u, zoo jong, zoo onschuldig, zoo schoon! Eilaas, het
is eene ijselijke gedachte!"
"Vermits ik dit lot zonder beven aanvaard ..."
"Er is nog een middel, Dakerlia; en onze arme gezellen zouden, uit
liefde tot mij en tot u, er in toestemmen."
"Alweder het voorstel dat ik reeds tienmaal heb verstooten?"
"Inderdaad, lieve; maar ik smeek u, aanvaard het, uit medelijden met
mijne smart! Indien ik u gered mocht weten, ik stierve met een gevoel
van geluk, en ik zegende dan den dood als eene weldaad. Laat mij doen:
ik zal den koning onze overgaaf op zijne genade voorstellen, indien hij
zijn vorstelijk woord wil verpanden dat men u in volle vrijheid naar
Kerlingaland zal laten vertrekken."
"Nimmer, nimmer! Ik weiger ..."
"Dakerlia!"
"Met u wil ik leven en sterven. Mijn droom zal waarheid blijven."
"Wees niet onmeedoogend; uwe weigering maakt mij den dood tot eenen
galbeker."
"Ha, Robrecht, hoe is het mogelijk!" kreet het meisje met
verontwaardiging. "Gij wilt dat ik op aarde blijve na uw vertrek? Bemint
gij mij? Waarom dan wenscht gij dat ik blootgesteld worde aan de
vervolgingen van den verrader Disdir Vos? En wierd ik het slachtoffer
z
|