len de mannen zoo weinig mogelijk in
gevaar te brengen."
Er kwam een overste geloopen, en deze riep op verstoorden toon tot
Arnold:
"Welnu, meester, waarom staakt gij het werk? Ga voort, ga poort, kost
wat kost, de koning wil het zoo! Men zal u nog meer wapenknechten
zenden: de ram moet beuken, nacht en dag![88]"
"'s Konings wil zal geschieden", antwoordde meester Arnold.
Hij verliet de ridders, vergaderde de arbeiders en zeide hun hoe zij
den ram wat zijdelings zouden trekken, om niet onder de opening van het
dak te staan.
Eene wijl daarna waren zij weder aan het werk, en beukte de ram opnieuw
met korte tusschenpoozen tegen den toren.
Waarschijnlijk hadden de Kerels geene klokken meer om naar beneden te
werpen, of waren deze te zwaar om te worden verbrijzeld of verplet.
Althans er verliepen ten minste twee uren zonder dat de beukers door
iets werden gestoord of bedreigd.
Wel was iemand hun komen zeggen dat men boven op de gaanderij van den
toren veel rook zag opgaan en vuren zag vlammen; maar dewijl men niet
raden kon wat de vijand daarmede in den zin had, onderbrak men het werk
van den ram daarom niet.
Buiten het klooster was men min gerust. De ridders die in de Love waren,
en zelfs de koning zagen met zekere bekommerheid naar den toren en
vroegen elkander wat toch die razende en onuitputtelijke Kerels nu weder
aan het uitvinden waren om hunnen beslissenden val te vertragen.
De zaak was echter zeer eenvoudig. Toen de Kerels, na het werpen der
klok, den ram zijn werk hoorde hervatten, begrepen zij dat zij door dit
middel het dak, dat de Isegrims voor hunne pijlen beschutte en aan hun
gezicht onttrok, niet zouden kunnen verbrijzelen. Na eenige overweging
waren zij dan op de gedachte gekomen eene poging te doen om dit dak door
het vuur te vernietigen.
Zij brachten daartoe al het was, al het vet en zelfs de weinige boter
die hun overbleef te zamen. De zelen der klokken hakten zij aan stukken
en ontwonden en openden ze; lijnwaad, zakken en zeildoeken werden
bijgehaald.
Dan begonnen zij met hout, dat zij uit den toren braken, vuren te stoken
en de vette stoffen in ketels te smelten. Hierin doopten zij al de
bijgebrachte brandstoffen en legden ze terzijde, totdat alles klaar zou
zijn.
Het waren deze vuren en al deze bewegingen die de ridders en den koning
door het voorgevoel van eenig groot gevaar bekommerden.
Nu waren de Kerels gereed tot het uitvoeren van hun ontwerp.
Allen te gelijk hieven
|