van eenen hoop
nederrollende steenen, en onmiddellijk daarop den korten toon van eenen
hoorn, die door de donkere kerk weergalmde.
"Harop, harop! De vijand, de vijand!" schreeuwden de Kerels, terwijl
zij, alles vergetend, naar den autaar vooruitsprongen om hun leven te
verdedigen.
Hier begon alweder eene bloedige worsteling. De Gentenaars waren door
den uitgebroken muur in groot getal binnen de kapel gedrongen, en onder
een luid krijgsgeschreeuw vielen zij de verraste Kerels met groote woede
aan. Zij bekochten echter hunne vermetelheid zeer duur: want de eersten
werden onmiddellijk neergehakt en degenen die na hen in de nauwe opening
zich vertoonden smaakten den dood vooraleer zij den voet op den vloer
der kapelle konden zetten.
Gewis, de Kerels zouden het hier zeer lang volgehouden hebben en
misschien des vijands poging geheel verijdeld; want, daar de Gentenaars
door eene lange gang moesten komen om tot hen te naderen, was het hun
gemakkelijk ze allen opvolgend te verpletten Maar terwijl zij door dit
gevecht naar de andere zijde der kapel waren gelokt, kwamen de ridders
en wapenknechten in de kerk met lichte ladders toegeloopen, en beklommen
zonder eenig beletsel te ontmoeten de gaanderij.
Onder het aanheffen van zegevierend krijgsgeschreeuw vielen zij in
groote menigte de Kerels van achter op het lijf; en dezen, dus geheel
ingesloten, moesten onfeilbaar in korten tijd bezwijken. Nog eene wijl
hielden zij het vol en weerden zich met leeuwenmoed, den vloer bezaaiend
met de verminkte lichamen hunner vijanden en met hunne eigene lijken,
totdat de overblijvenden, hun klein getal bemerkende, alle hoop opgaven,
immer strijdend naar eenen kleinen trap weken en hun heil op den toren
zochten[83].
Dewijl zij ook de mogelijkheid zulker vlucht hadden berekend, en op
voorhand de middelen tot redding hadden bereid, was de toegang naarboven
in een oogenblik verbalkt en de enge trap met steenbonken opgevuld.
[Illustratie: "Ha, ik vrees uwe bedreiging niet!" (Bladz. 453.)]
Toen zij op de gaanderij van den toren kwamen en elkander met wanhoop
riepen, bevonden zij dat zij slechts nog veertig in getal waren;
zevenendertig man en drie vrouwen!
De kastelein Hacket was niet meer met hen!
VOETNOTEN:
[Voetnoot 81: "In de kerk vocht men met de hevigste vurigheid, en bij
den toren was er zulke groote bloedstorting en menschenslachting, dat ik
het niet zou kunnen beschrijven, noch het getal uitdrukken dergenen die
we
|