gen.
De overige mannen bleven met Robrecht op de groote gaanderij waar zij,
binnen den toren, in allernaast met planken en tapijten eene soort van
kamer timmerden, om den drie vrouwen eene behoorlijke slaapstede te
bezorgen.
Na langs de vier zijden des torens schildwachten te hebben gezet, met
den last bij den minsten schijn van aanval hen door den Harop-kreet te
wekken, gingen de overige Kerels binnen den toren en legden, zoo zij
best konden, zich hier of daar ter rust.
Van de hoogte waarop zij stonden zagen de schildwachten over de gansche
stad heen en niets van alwat op de Markt, op den Maalberg of in de
naastbijgelegene straten gebeurde, kon hunne aandacht ontsnappen.
Wel bespeurden zij dien ganschen morgen eene groote beweging van
poorters en wapenknechten in de stad; maar dezen volgden allen de
richting naar St-Salvators, alsof zij daar eenen plechtigen kerkdienst
gingen bijwonen.
Een weinig voor elf uur werd hun de reden dier beweging verklaard
Uit de kerk stroomde alsdan een groote toevloed van lieden, die de
Steenstraat geheel overdekte en langzaam naar de Markt vooruitkwam. Hij
was samengesteld uit ridders, poorters en wapenknechten klaarblijkend
niet op vijandelijkheden bedacht, aangezien zij met elkander waren
vermengd en nu pogingen deden om zich in eenen stoet te schikken.
Na eene wijl traden uit de kerk een groot getal priesters, diakens en
zangers, met vanen, standaarden en wierookvaten. Dezen stelden zich aan
het hoofd van den stoet en gaven, door het aanheffen van een treurigen
lijkzang, het sein tot den optocht.
In den eerste wisten de schildwachten op den toren niet wat deze
plechtigheid te beduiden had; maar toen de zingende priesters met hun
gevolg over de Markt kwamen en de Hofstraat insloegen, twijfelden zij
niet meer, of hun doel moest zijn het lijk van Karel van Denemarken uit
St-Donaas weg te halen en het op niet ontwijde aarde en in eene betere
grafstede te leggen.
Zij wekten hunne gezellen en zeiden hun wat er geschiedde, en hoe
duizenden menschen in den burg gingen treden; maar dewijl de Kerels
uiterst vermoeid en slaperig waren, wilden de meesten hunne rust niet
laten, om naar iets te gaan kijken dat hun als geen gevaar aanbiedende,
geheel onverschillig was.
Robrecht, met vier of vijf zijner gezellen, kwam op de gaanderij en
schouwde neder op den stoet die nu binnen den burg trad en, zonder der
Kerlen pijlen of hunne steenen te vreezen, tot aan den voet van den
toren
|