renboven, zij werden verraden
door hunne eigene landslieden."
"Verraden? Ik bid u, heer Van Bohain, heb de goedheid en vertel mij toch
hoe de gansche zaak is toegegaan."
"Het is mijne zending dit te doen, veldheer. Luister dan; ik zal pogen
kort en duidelijk te zijn. Wij waren met den koning en den graaf van
Vlaanderen opgetrokken naar het land der Kerels. Slechts omtrent een
open vlek, dat men Staden noemt, vonden wij eerst een duizendtal
vijanden, en tastten hen onmiddellijk aan met al onze macht. Het is
onbegrijpelijk welken hardnekkigen tegenstand deze lieden ons boden. Wij
moesten elk huis van Staden elke plooi des gronds, elke gracht, eiken
boom stormenderhand innemen. Het bloedig gevecht duurde tot den avond,
en het eindigde slechts toen ook de laatste dezer wilde Kerels was
verpletterd. Wij bleven daar den volgenden dag, om onze dooden te
begraven en onze gekwetsten te verzorgen; want, veldheer, wij hadden
zulke groote verliezen geleden, dat de koning een oogenblik aarzelde om
zijn leger verder te leiden in eene onbekende streek, door zulke
sterkmoedige en strijdbare lieden bewoond.--Hier kwam ons het bericht
toe dat de valsche graaf Willem Van Loo, met een weinig machtig leger,
zich voor Yperen had nedergeslagen, en voornemens was deze stad tegen
den koning te verdedigen. Het bevel tot den optocht werd ons
gegeven.--Voor Yperen hadden wij een even lang en hardnekkig gevecht te
leveren en de avondduisternis kwam zelfs ons dwingen den veldslag te
onderbreken, met de zekerheid dat de akelige bloedstorting des anderen
daags bij het opgaan der zon met meer woede nog zou beginnen."
"Die onplooibare Kerels!" zuchtte Gervaas. "Het zijn manhaftige lieden,
heer ridder, en zij zouden een beter lot verdienen, indien zij niet wars
waren van alle overheid en van allen dwang. Eilaas, waarom willen zij
zich niet onderwerpen! Nu moeten wij ze vernietigen, het sterkste en
dapperste volksras van Vlaanderen!... En den dag daarna hebt gij de
Kerels beslissend overwonnen?"
"Vooraleer ik mijn verhaal voortzet, is het noodig dat ik u iets
zegge", antwoordde de ridder Van Bohain. "Gij moet weten dat binnen
Yperen meer dan de helft der poorters, sedert den moord van graaf Karel,
vijanden der Kerels geworden zijn; want alhoewel Willem Van Loo en zijne
gezellen beweren van dezen aanslag niet te hebben geweten, blijven de
poorters denken dat Willem Van Loo en andere machtige lieden van het
land de Kerels tot den moord hebben gerade
|