n of geholpen.--Wij waren dus
in de nabijheid van Yperen gelegerd, ons voorbereidende tot den strijd
van morgen, toen eenige burgers geheimelijk tot ons kwamen en den koning
aanboden eene poort der stad en den burg in onze macht te leveren. Zij
zouden, terwijl wij de Kerels aanvielen, de wapens opnemen en dezen van
achter aanvallen, onderwijl eene poort openen en den burg, waar zij de
wacht hielden, aan de Fransche krijgsknechten overleveren.--Ofschoon wij
niet veel vertrouwen in deze lieden hadden, aanvaardden wij hunne
voorstellen. De zaken gebeurden echter zooals zij ons hadden
beloofd.--Bij de eerste morgenschemering werd de strijd hervat, en wel
gedurende twee uren met veel woede voortgezet; maar dan wierpen de
gewapende poorters zich langs achter op de Kerels; en dezen, dus van
alle kanten ingesloten en bevochten, en daarenboven afgesneden van hun
steunpunt, den burg, verzwakten allengs en bezweken eindelijk geheel, in
onze handen slechts een vijftigtal gevangenen latende, waaronder de
valsche graaf zich bevond.[85]"
"Willem Van Loo is waarlijk 's konings krijgsgevangene!"
"Ja, veldheer, gij zult hem ongetwijfeld heden nog zien."
"Voert men hem dan naar Brugge?"
"De koning komt naar Brugge met een klein gedeelte des legers. Uw graaf
Willem van Normandie zal met de meeste macht door het land der Kerels
trekken; want het schijnt dat Willem Van Loo reeds vele sterke steden
en burchten had ingenomen. Zijn onze berichten echt, dan bezetten de
Kerels Veurne, Vormezeele, Cassel, Arien, Berghe, Bodenburg en andere
vestingen nog; maar, nu hun hoofdleger is verpletterd, kunnen zij echter
geenen ernstigen tegenstand meer bieden. Het schijnt daarenboven dat er
veel verdeeldheid onder hen heerscht en zij elkander den moord van graaf
Karel verwijten."
"Maar, heer Van Bohain, indien de koning u heeft gezonden om mij zijne
komst te boodschappen, verlangt hij wellicht als overwinnaar met
plechtigheid te worden ingehaald. Ik moet daartoe in allernaast bevelen
geven en de schepenen en de geestelijkheid verwittigen."
"Neen, veldheer, dit wenscht onze koning niet. Het zal voldoende zijn,
het nieuws zijner overwinning door de stad te verkondigen Hij heeft
liever, aangezien de oorlog nog niet is geeindigd dat men het volk de
vrije uitboezeming zijner hulde en zijner blijdschap late. Wilt gij,
veldheer, met een twintigtal uwer voornaamste ridders den koning te
gemoet rijden, het zal hem genoegen doen. Geef mij nu oorlof om u
|