n, zagen niet alleen dit gevecht, maar
bemerkten nog met groote vreugde hoe uit al de straten der stad een
ontelbare vloed gewapende poorters naar den burg kwam gestroomd. In de
meening dat het Brugsche volk, tegen de Franschen en tegen de Isegrims
in opstand was gekomen, om hen te verlossen, moedigden zij de
strijdenden aan en riepen zelfs de poorters bij hunnen naam, hen met
vurige woorden tegen de Tancmars en tegen de wapenknechten ophitsende.
Eensklaps verscheen de veldheer Gervaas Van Praet met eenige Vlaamsche
ridders op den burg. Zonder acht te slaan op het gevaar, wierp hij zich
met zijne gezellen voor de poort van het klooster en bezwoer, schier met
tranen in de oogen, de poorters deze bloedige worsteling te staken. Wat
was de oorzaak dezer beroerte? Wat eischten zij? Men zou hun bevrediging
geven.
Door de woede van den strijd verhit, wilden de poorters in den eerste op
zijne stem niet luisteren, en dreigden zelfs den veldheer en zijne
ridders te doorsteken, indien hij de booze en verfoeilijke Tancmars
tegen hunne woede wilde beschermen; maar eindelijk loch bedaarde het
gewoel en geschreeuw een weinig, en dan traden eenige oversten der
neringen vooruit, om den veldheer de eischen der poorters te doen
begrijpen.
"Mher Van Praet", zeide een hunner, nog zeer door toorn ontsteld, "de
Tancmars zijn de schuld van des graven ellendigen dood en van al de
ongelukken die ons arm Vlaanderen daarom bedreigen. Zij hebben
onophoudelijk den vorst aangeraden den Kerels en tevens den poorters der
steden hunne vrijheden te ontnemen. Wanneer alles rustig was, en wij den
vorst over onzen vrede en onzen voorspoed zegenden, dan waren de
Tancmars nacht en dag er op bedacht om door listen en lagen de
Erembalds, de Kerels en de poorters te verbitteren, en zoo 's lands rust
te storen. Zij hebben den graaf verleid tot onrecht en verdrukking en
zij zijn dus de ware moordenaars van onzen armen vorst ..."
"Wat wilt gij van hen?" vroeg de veldheer verschrikt, "gij eischt toch
hun leven niet?"
"Ja, ja, hun leven!" kreet de menigte.
"Maar het is onmogelijk, vrienden", zeide de veldheer treurig. "Gij
dwaalt. Vergeet niet dat de koning van Frankrijk te Brugge is, en dat ik
een machtig leger tot mijne beschikking heb. Wilt gij mij dan dwingen u
allen te vermoorden? Ach, ik bid u, bedaart en weest redelijk!"
"Neen, neen, veldheer", hernam de overste, die eerst gesproken had, "het
leven van deze booze vijanden des volks eischen wij n
|