zei ven vooruitstapte, om in de kerk te gaan. Mher Sneloghe
begreep dat de priesters vertrouwen genoeg in der Kerlen godvruchtigheid
hadden gehad om te denken dat zij deze lijkplechtigheid niet door het
plegen van vijandelijkheden zouden storen. Hij gebood zijne mannen hunne
bogen neder te leggen om in stilte te aanschouwen wat daarbeneden
geschiedde.
De stoet bleef weinigen tijd in de ontheiligde kerk.
Eerst traden de priesters, zingend en in wolken wierook gehuld, er uit.
Achter hen kwamen eenige ridders met eene lijkbaar waarop, onder een
zwart kleed met zilveren kronen, de doodkist, die het lichaam van graaf
Karel bevatte, werd gedragen.
Al de poorters volgden met ontdekten hoofde. Velen weenden zichtbaar, en
het klagen en jammeren der vrouwen klom, als een beschuldigend gebruis,
tot op de gaanderij waar de Kerels zich bevonden.
Tot alsdan was alles stil en vreedzaam toegegaan; maar nu werden er
eensklaps door de Houtkerels der bovenste gaanderij eenige pijlen onder
den dichten stoet geschoten, en drie of vier poorters vielen gewond
neder.
Dan rees er een lange en schallende wraakkreet onder de menigte op, en
terwijl velen der tegenwoordig zijnde lieden den burg afvloden, staken
de anderen de gebalde vuisten dreigend tegen de Kerels op en stuurde hun
de schrikkelijkste vermaledijdingen toe.
Aangezien het voorste gedeelte van den stoet reeds in de Hofstraat was
getreden en buiten het bereik der Kerels zich bevond, stoorde deze
vijandelijke aanval de plechtigheid niet ernstigerwijze.
Eenige oogenblikken daarna hadden al de poorters het plein van den burg
verlaten en, ofschoon nog immer van verre de Kerels bedreigende, volgden
zij de priesters naar de St-Christoffelskapelle waar men, in afwachting
van 's konings terugkomst, het lijk des graven zou nederzetten.
Het geschreeuw en gedruisch der vluchtende menigte had al de Kerels op
de gaanderij gelokt.
Robrecht, ten uiterste verbitterd over den aanval door de Houtkerels
tegen den lijkstoet gepleegd, meende naarboven te loopen om Burchard
rekening over deze nuttelooze baldadigheid te vragen maar zijne gezellen
en Dakerlia wederhielden hem door hunne gebeden ...
In den namiddag stond Robrecht met Dakerlia op de gaanderij. Hij poogde
zijnen mannen nog eenige hoop in te boezemen. Het Kerlenleger kon in den
eersten veldslag tegen den koning van Frankrijk de overwinning behalen.
Dan werden zij verlost; en vermits zij allen hunne onschuld aan den
moord de
|