En onder het uitspreken dezer verwittiging, lieten zij hunnen last tot
op het plein van den burg nederzakken, en wierpen zelfs het touw naar
beneden.
Onmiddellijk stroomde eene menigte ridders, poorters en wapenknechten
naar den voet des torens om eenen blik te werpen op het lijk van den
booswicht, wiens misdadige handen graaf Karel voor Gods altaar het hoofd
hadden gekloofd.
Langen tijd heerschte daar een verward gewoel en gedrang en tevens een
schaterend gedruisch, waaruit men niets duidelijks hoorde opgaan dan de
kreten:
"Hij is het! Ik ken hem. Hij is het niet! Zij willen ons bedriegen. Het
is een Kerel die hem gelijkt. Zeker, het is de barsche, de wreede
Burchard wel![84]"
Maar wat ook het gevoelen was, dat hier de bovenhand behield, niet lang
bleef de menigte zoo twisten. Welhaast begonnen poorters en
wapenknechten hunnen haat en hunne wraakzucht op het lijk te koelen. Zij
doorstaken het eerst met honderd wonden, en traden het met de voeten,
totdat eene machtige stem zich verhief en uitriep:
"Naar het galgeveld, de moordenaar! Op het rad het kreng! Naar de galg
het monster, naar de galg! naar de galg!"
En op zijn voorbeeld grepen eene menigte lieden het touw aan, sleepten
juichend en schreeuwend het lijk over het plein, stroomden als een
rollende vloed er mede door de Hof straat en verdwenen achter den hoek
der Markt.
Er kwam dan weder eene betrekkelijke stilte op den burg.
Ivo-de-wolvenjager zag van boven de gaanderij dat de oversten der
Isegrims onder elkander beraadslaagden, en hij twijfelde niet of zij
waren bezig met de voorstellen der Kerels te overwegen.
Na eenigen tijd te hebben gewacht, riep hij:
"Welnu, heeren, wat is uw besluit? Geeft ons een antwoord?"
De ridders gingen uiteen. Velen hunner schreeuwden tot de Kerels:
"Sterven, sterven! voor u allen niets dan de dood!"
Onmiddellijk klonken eenige bazuintonen en galmde de stem van mher
Gervaas bevelend over het plein.
De duizenden wapenknechten spanden hunne bogen en een oogenblik daarna
vlogen zoovele pijlen naar den toren, dat de lucht als door eene wolk
werd verduisterd.
Dewijl de Kerels het inzicht des vijands hadden bemerkt, konden zij zich
intijds achter de kanteelen der gaanderij verbergen, en zoo kwam het dat
buiten eenen Kerel, die eene wonde aan de wang bekwam, niemand hunner
werd getroffen.
Zij hielden zich reeds lang op deze wijze schuil, en de vijand ging nog
immer voort met schieten, zonder dat de Kerels
|