or
goede woorden wekte ik zijn medelijden op en bracht hem tot bedaren.
Terwijl de proost, door dit slecht onthaal mismoedig, wat brood en melk
poogde te nuttigen, vernam ik over den toestand der zaken in
Kerlingaland zeer bedroevende dingen. De tijding van den moord des
graven heeft de tweespalt tusschen de Ambachten gezaaid, waarvan velen
geweigerd hebben te wapen te komen, om de verantwoordelijkheid der
misdaad zelfs niet in schijn te aanvaarden. Men beschuldigt algemeen de
Erembalds van Brugge onze vrijheid en Kerlingaland te hebben verraden;
want door den moord hebben zij de beslissingen, die in den Hoop te
Veurne genomen waren, onuitvoerbaar gemaakt en op voorhand
verijdeld.--Het zijn de woorden van mijnen vriend.--In de Ambachten
zelve, die hunne mannen ter beschikking van Willem Van Loo hebben
gesteld, zijn vele Kerels te huis gebleven; en zij, die opgetrokken zijn
en zich in het leger bevinden, vermaledijden niet min de Erembalds als
de oorzaak van 's lands ongeluk."
"Door elkeen gehaat, door de gansche wereld vervloekt als laffe
moordenaars!" zuchtte Robrecht.
"Ga voort, laat al dien praat van bloode lieden achter en zeg ons wat
mijnen oom den proost is geschied!" gromde Burchard Knap met beklemde
woede.
De anderen, zeer ontsteld en nieuwsgierig om het einde dezer verklaring
te hooren, luisterden in stilte.
Ivo-de-wolvenjager hernam:
"De woorden van mijnen vriend deden ons twijfelen aan den goeden uitslag
onzer zending. Er was echter niet te aarzelen, en alhoewel de arme heer
proost schier niet meer kon gaan, wilde hij toch de pijnlijke reis
voortzetten.--Wij geraakten, met overspanning onzer krachten, eindelijk
in den morgen te Zonnebeke. De heer proost kon niet verder en viel daar
in eene herberg bijna machteloos op eene banke neder. Al de paarden,
karren en voertuigen der omstreken waren in het leger, dat binnen en
rondom Yperen zich bevond. Ik besloot dan alleen naar deze stad te gaan,
om mher Willem de komst van den proost bekend te maken en hem te
verzoeken mij een rijtuig te doen geven om hem naar Yperen te doen
voeren. Ik volbracht mijne boodschap. Een wagen, door een twintigtal
Kerels, met eenen overste vergezeld, volgden mij naar Zonnebeke.--Daar
vielen de Kerels op mij en ontrukten mij mijn zwaard. Terwijl men mij
vasthield om mij alle beweging onmogelijk te maken, greep men, onder het
bulderen van allerlei smaadwoorden, den ouden proost aan, bond hem de
armen op den rug en smeet hem bar
|