Kerels hem met verbaasdheid bezagen, trok hij met dezelfde
geheimzinnige stilte eene lichte ladder in de hoogte en legde ze ten
gronde.
Dan liet hij zich op eene bank nedervallen en zeide op treurigen toon:
"Vrienden, laat mij ademscheppen.... Ik heb mij als een wapenknecht
verkleed en vele gevaren getrotst om tot u te komen. Ach, mijne arme
gezellen, ik vervul eenen droeven plicht.... Ik ben een ongeluksbode....
De oude Bertulf de proost is dood...."
"Dood! De proost van St-Donaas?" kreten allen te gelijk door eenen
plotselijken angst aangegrepen.
"Ja, dood; gemarteld, ijselijk gemarteld!"
Degenen die in de verre hoeken zaten, naderden den bode; men wekte zelfs
de slapenden, en allen omringden Ivo-den-wolvenjager en overlaadden hem
met vragen. Hacket stortte tranen over zijnen ongelukkigen broeder,
Robrecht beweende zijnen oom; bleek en met kloppend hart hielden zij de
oogen gericht op Ivo-den-wolvenjager, die zijne verklaring aanving en ze
met eenige onderbrekingen dus voortzette:
"Wij zijn door Walter Van Lillers behouden buiten de stad geleid, en
ondernamen met moed en met vertrouwen onze lange reis door de
nachtelijke duisternis. De oude proost, die niet gewoon was te voet te
gaan en elk oogenblik struikelde, bezeerde zich dikwijls en begon al
spoedig van vermoeidheid te klagen. Wij mochten echter niet rusten;
want, bereikten wij voor den morgenstond het leger der Kerels niet, dan
liepen wij groot gevaar van in handen der Fransche krijgsknechten te
vallen. Ik ondersteunde den heer proost zooveel ik kon, ja, droeg hem,
om zoo te zeggen, gedurende de twee laatste uren, want zijne voeten
waren gewond en bloedend.... Toen de eerste dagschemering zich aan den
hemel begon te vertoonen, verlieten wij de baan omtrent Roozebeke, en
traden op eene hofstede waar een goed vriend van mij woont. Zeker, de
man zou naar het leger zich begeven hebben; hij is een onversaagde
Kerel, een verkleefde Blauwvoet, die vurig wenschte zijn bloed voor de
verdediging onzer vrijheid te mogen vergieten; maar zijne vrouw en
kinderen zouden op de hofstede zijn. Daar zou de heer proost kunnen
rusten en eenig voedsel tot versterking gebruiken. Tot mijne groote
verwondering vond ik den Kerel te huis. Toen ik hem zeide dat mijn oude
gezel niemand anders was dan de proost van St-Donaas te Brugge, deinsde
de Kerel met eene grijns van gramschap en misprijzen terug en mompelde:
"Een Erembald, een moordenaar, een verrader van Kerlingaland!"--Do
|