anken, worstelende tegen den slaaplust en denkend aan den
noodlottigen strijd van dien rampspoedigen dag.
Zij hadden hunne overblijvende mannen geteld. Eilaas, meer dan de helft
hunner trouwe makkers hadden den dood in de bloedige worsteling
gevonden! Van de vijfhonderd Kerels en poorters die met hen de
verdediging van den burg hadden begonnen, leefden er nog zeventig!
De kastelein Hacket was zeer bleek ten gevolge van het bloed dat hij had
verloren, en scheen afgemat en mismoedig.
Burchard Knap zat met het hoofd op de handen in eenen halfduisteren hoek
en bulderde schrikkelijke vermaledijdingen tegen Willem Van Loo en tegen
de Kerels, die hun niet ter hulp kwamen, maar bovenal tegen Disdir Vos,
den verrader, zonder wiens hulp de vijand nooit binnen Brugge zou
geraakt zijn. Hij zwoer bij duren eede dat, indien hij ooit zijne
vrijheid terugbekwam, hij geene rust zou genieten voordat hij Disdir Vos
het valsche hart uit den boezem hadde gerukt.
Terwijl hij dus in zich zelven morde en gromde, wierp hij sombere
blikken in het ronde, als waande hij in zijne makkers zelven vijanden te
zien. En waarlijk, daarin bedroog hij zich niet geheel; want buiten
eenige Houtkerels beschouwden allen hem in hun gemoed als de oorzaak der
ongelukken die hen zelven en Kerlingaland bedreigden.
Robrecht Sneloghe alleen poogde door zijne woorden den Kerels nog
vertrouwen op redding in te boezemen. De veldslag tusschen den koning
van Frankrijk en Willem Van Loo moest nu geleverd zijn of ging geleverd
worden. Niet van hunne verdediging te dezer plaatse hing hun lot af;
maar van dien beslissenden strijd in het open veld. Alle uren konden zij
de zegepraal van het groote Kerlenleger vernemen, en die zegepraal moest
ook het einde zijn van hunne gevaren en van hun lijden.
Zoo bleven degenen, die niet onder de vermoeidheid en onder den
slapensnood bezweken, elkander troosten en aanmoedigen tot diep in den
nacht.
Dan hoorden zij eensklaps eene stem die van buiten de gaanderij tot hen
scheen te komen en op versmachten toon hun toeriep:
"Storm op zee! Stil, stil, ik ben een vriend, een Blauwvoet!"
Robrecht deed zijnen makkers een teeken dat zij beweegloos zouden
blijven.
Hij zag een menschenhoofd boven de gaanderij opdagen.
"Hemel!" mompelde hij, "bedriegen mij mijne oogen? Ivo-de-wolvenjager!
Zonder baard? Gekleed als een wapenknecht?..."
Ivo legde zich den vinger op den mond en stapte over de leuning der
gaanderij.
Terwijl de
|