aakgeroep, den tempel binnengestroomd; en wie plaats kon vinden om
de Kerels te naderen, had hen met woede aangevallen.
Het ging er lijf om lijf; men zag hier en daar zelfs Kerels en
Isegrims, door het gedrang belet hun zwaard te nemen, elkander
aangrijpen en, ten gronde rollende, ijselijke pogingen doen om hunnen
vijand te versmachten, totdat ze beiden werden verpletterd of doorboord.
Dewijl de Kerels in eenen dichten hoop stonden en van alle kanten eene
heldhaftige tegenweer boden, was het den aanvallers niet mogelijk hunne
gelederen te breken. Nog een ander en even groot voordeel had voor hen
deze wijze van strijden; want zoo beletteden zij het grootste gedeelte
der Isegrims werkelijk aan de worsteling deel te nemen.
Dit schromelijk gevecht in de kerk duurde bijna een half uur voort, met
immer klimmende woede en wreedheid. De vloer des tempels lag bezaaid met
honderden lijken, en de strijdenden plasten hier en daar tot aan de
knoesels in het gestorte bloed[81].
Bij dezen onverwachten tegenstand en bij het gezicht van zulk verlies
aan dooden en gekwetsten, huilden ridders en wapenknechten van razernij
en wraakzucht, en drongen telkens met nieuwe drift elkander naar den
hardnekkigen vijand vooruit.
Hoe de Kerels ook de Isegrims bij hoopen nedervelden, zij zelven zagen
insgelijks velen hunner gezellen onder de slagen des vijands bezwijken,
en hun getal was eindelijk zoozeer verminderd dat men niet kon twijfelen
of zij zouden welhaast geheel worden verpletterd.
Op een bevel van den kastelein Hacket weken zij langzaam en even moedig
strijdend naar den trap der gaanderij, sprongen allen te gelijk naar
boven en wierpen de trapdeur toe.
Terwijl eenigen hunner, die men op voorhand had aangewezen, den ganschen
trap opvulden en verstopten met daartoe gereedgelegde steenen en zakken
aarde, liepen de anderen naar de kapelle.
Hier op de verhevene gaanderij staande, begonnen zij in den dichten
drom hunner vijanden zoodanig met steenbonken te werpen, met pijlen te
schieten en met kokende olie, die de Kerlinnen hadden bereid, in het
ronde te gieten, dat de Isegrims binnen eene korte wijle tijds meer
hunner makkers zagen vallen dan zij er gedurende de lange en bloedige
worsteling hadden verloren. De plaats was voor hen niet langer te
behouden, wilden zij zich niet nutteloos aan eene geheele verdelging
blootstellen.
Een bazuingalm riep hen terug onder de tegenoverstaande zijbeuk der
kerk, waar de werptuigen hunner vi
|