ondom de steenen tafel der grafstede, waarin
het lijk van graaf Karel rustte, brandden vele kaarsen van geel was, die
men evenwel zoo had geschikt dat het benedeneinde der tafel, die zeer
lang en breed was, gansch vrij bleef. Aan het boveneinde stond een
kruisbeeld en een vat met wijwater, waarin een droge palmtak rustte. Uit
een koperen bekken walmden wierookgeuren op.
Langs deze opperzijden hielden zich de kastelein Hacket, Robrecht
Sneloghe, Yorg Koevoet, Dakerlia Wulf en vele Kerels.
Zij zaten met gebogen hoofd en gevouwen handen nevens het graf geknield
en baden in stilte, geen hoegenaamd deel nemende aan de Heidensche
plechtigheden, welke men aan het nedereinde der grafstede ging vieren.
Hier hielden zich Burchard met de grootere helft der andere Kerels, die
meer vertrouwen schenen te hebben in de Heidensche gebruiken dan in de
Christelijke gebeden.
Toen alles gereed was, brachten zij op de graftafel vele schotels met
spijzen: brood, koud vleesch, gedroogde visschen en gortebrij, en
stelden daarnevens eenige flesschen wijn en kruiken bier. Burchard Knap,
hier het ambt van priester of wichelaar vervullende, sprak eenige
woorden, die het inzicht der tegenwoordigen deden kennen, en noodigde
dan bij name de ziel van graaf Karel uit om het _doodenmaal_ bij te
wonen, dat ter harer eere werd gevierd.
Hierop brak hij het brood, en gaf elken zijner makkers een stuk. Allen
begonnen te eten, en van alwat zij nuttigden, legden zij een brok of
eenen lepel vol op den steen der grafstede.
Robrecht Sneloghe, van zijnen kant, doopte den palmtak in het wijwater,
en besprengde daarmede het oppereinde der tafel, met Dakerlia, zooveel
het hun mogelijk was, daarbij de gewone gebeden der Kerk murmelende.
Het doodenmaal geeindigd zijne, schonk Burchard eerst bier in eenen
grooten hoorn, stortte daarvan een gedeelte op het graf en liet dan den
hoorn tusschen zijne mannen rondgaan, die elk opvolgend vooraleer de
lippen aan het vocht te brengen, luidop zeiden:
"Met dit hoppebier drink ik de _doodenminne_ ter eere van Karel van
Denemarken."
Deze plechtigheid werd ten tweeden male herhaald met den wijn. Ook
zegende Robrecht ten tweeden male de grafstede met wijwater.
Ten laatste boog Burchard Knap zich over het graf en, terwijl hij den
steen met de lippen raakte, zeide hij:
"Ik kus den _doodenzoen_ ter eere van Karel van Denemarken. Weze aldus
zijne schimme bevredigd, en verzake zij jegens mij aan vijandschap en
aan wr
|