ke balken een soort van
dak had getimmerd, waarop de zwaarste steenbonken onmachtig afbotsten.
Daaronder hielden zich vele vijanden ongetwijfeld? Maar wat deden ze in
deze schuilplaats? En wat beduidde de rookwolk die kronkelend van daar
langs den toren opsteeg? De morgenschemering en de mistige lucht
beletteden de Kerels duidelijk te onderscheiden welk nieuw gevaar hen
bedreigde.
Bij zijn vertrek had de koning van Frankrijk den veldheer Gervaas Van
Praet gelast de belegering voort te zetten, en de vaste hoop uitgedrukt
dat, eer eene week verloopen ware, alles te Brugge zou gedaan zijn en de
Vlamingen hem in Kerlingaland zouden komen vervoegen, indien de oorlog
daar niet met eenen enkelen slag wierd beslist en gesloten.
Na zijne mannen eenige dagen te hebben laten rusten en den nieuwen
aanval rijpelijk te hebben berekend, had de veldheer de noodige bevelen
gegeven om de kerk van St-Donaas te bestormen en kost wat kost in te
nemen.
Terwijl een gedeelte der Gentenaars zouden arbeiden, om dwars door
eenige muren de opperste gaanderij des tempels te bereiken, zou een
ander gedeelte, door de wapenknechten en ridders ondersteund beproeven
of men de groote buitenpoort niet bij middel van vuur zou kunnen
vernietigen, en dus eenen vrijen doorgang bekomen om de Kerels in de
kerk zelve aan te tasten.
Om dit te bewerkstelligen, hadden zij in de duisternis de poort der kerk
met eene dikke laag vet en teer bedekt, en pik en harst en hout tot
eenen hoop er voor te zamen gedragen.
Intusschen hadden zij hunne mannen in al de omliggende gebouwen
vergaderd en hun de noodige bevelen gegeven, om op het eerste sein de
kerk binnen te stormen.
Nu de dag ging aanbreken, hadden zij het vuur aan de licht ontbrandbare
stoffen gestoken, en smeten nog immer, van uit hunne sterke
schuilplaats, olie en pik in den gloed, om de verterende vlammen te
voeden.
Wel wierpen de Kerels van boven onophoudelijk zware steenbonken brandend
stroo en kokende olie op het dak; maar de dikke balken waaruit het was
samengesteld, en de versche ossenhuiden waarmede men het overdekt had,
verijdelden al hunne pogingen.
Intusschen verslond het vuur de deur wel langzaam doch voortdurend en de
vlammen knaagden zoo onweerstaanbaar in het eikenhout, dat het, na een
uur tijds, gansch verkoold bij brokken nederviel, en de steenen en de
aarde ontdekte, waarmede de Kerels het voorportaal hadden opgevuld.
Deze dam, geenen steun meer hebbende, rolde gedeeltelijk n
|