Van Loo eenen invloedrijken bode te sturen, niet laten ontsnappen.
Dewijl de proost meende de geheime rede van Burchards tegenstand te
doorgronden, zeide hij:
"Nog iets heb ik vergeten u mede te deelen. Mher Walter stemt er in toe
met mij eenen tweeden persoon buiten de stad te brengen, tegen eene
belooning van honderd marken zilvers. Ik doe mijnen neef Burchard het
voorstel, mij dezen nacht te volgen; ik zal de gevraagde marken zilvers
voor hem betalen."
"Ja, ja, dit is goed!" riepen de anderen, verheugd bij de gedachte dat
zij zouden verlost worden van den somberen en woesten Burchard, van den
moordenaar des graven, wiens tegenwoordigheid in hun midden hen
bedroefde en kwetste.
Maar Burchard verwierp dit voorstel met misprijzen; en dewijl men hevig
bij hem aandrong, en hem ter dier gelegenheid de onaangename woorden
niet spaarde, liep hij scheldend en bulderend de kamer uit.
Sedert een oogenblik was Robrecht Sneloghe in eene diepe overweging
weggezonken. Nu zeide hij met eenen blijden lach op de lippen:
"Ach, mijne ooms, ach, mijne vrienden, bewijst mij eene gunst! Laat
jonkver Dakerlia Wulf dezen nacht met den heer proost den burg
verlaten!"
Deze onverwachte vraag verraste iedereen.
"De honderd marken zilvers zal ik betalen, driemaal zooveel, indien het
noodig is!" voegde Robrecht er bij.
"Eene vrouw, is dit wel mogelijk?" mompelde Hacket. "Hare witte
kleederen? Men zal ze zelfs in de duisternis herkennen ..."
"Neen, neen, in eenen zwarten mantel gewikkeld, in donkere stoffen
gekleed ... O, weigert niet! Een arm meisje zoo binnen eene belegerde
sterkte besloten, alle oogenblikken bedreigd niet alleen met den dood,
maar nog met de gruwelijkste mishandeling der zegevierende
wapenknechten! Neen, dit kan, dit mag niet langer blijven duren. Ik
smeek u, vermits de barmhartige God haar die eenige kans aanbiedt, geeft
uwe toestemming; ik zal er u eeuwig dankbaar om zijn."
Zijne ooms en de andere oversten betuigden dat, indien hij zijn ontwerp
goed en uitvoerbaar oordeelde, zij gereedelijk hunne volle toestemming
gaven en niets meer wenschten dan jonkver Dakerlia den burg te zien
verlaten, in de hoop dat de arme maagd behouden het nog vrije
Kerlingaland zou bereiken.
Mher Sneloghe verzocht zijne ooms met hem naar Dakerlia te gaan, om haar
deze goede tijding mede te deelen en desnoods haar te overtuigen dat zij
deze poging om haar te redden moest aanvaarden.
Zij vonden Dakerlia geknield en biddend
|