aledijdingen maar hij was bleek
en scheen te beven.
Een wapenbode trad vooruit naar den burg en riep uit al zijne macht tot
de Kerels:
"Ziedaar 's konings en 's graven gerechtigheid! Zoo en schrikkelijker
nog zult gij allen sterven, verwaten Blauwvoeten, die uwen wettigen
vorst hebt vermoord of den moordenaars hulp hebt gebracht. Geene genade
voor u: allen wacht zoo de schandelijkste marteldood!"
Terwijl hij deze woorden verkondigde, hadden de beulen op den Maalberg
hun bloedig werk voortgezet en waren nu bezig met den gevangenen Kerels
de handen af te houwen en het hoofd in te slaan.
Zoo zagen de Kerels, die op de gaanderijen van den toren stonden hunne
vijftig broeders, waaronder zij er velen herkenden, den een na den ander
ter dood brengen en, tot teeken van verachting met voeten trappen.
Het verstroostte hen misschien een weinig te mogen bemerken dat ten
minste geen hunner eenen enkelen kreet of eene klacht slaakte; maar bij
het gezicht van dit groot getal lijken, door de wapenknechten zelven zoo
wreedelijk vertreden, konden zij hunne tranen niet wederhouden, en allen
beweenden zuchtend en kermend het akelige lot hunner arme gezellen.
Zij bleven op den toren, totdat de lijken waren weggenomen en het
vertrek der wapenknechten hen kwam overtuigen, dat des konings wraak,
voor dien dag, bij gebrek aan slachtoffers was gestaakt.
Nog weenden velen in stilte, zelfs toen zij reeds de gaanderijen des
torens hadden verlaten en ter kerke waren afgedaald.
Hunne eigene smart onderdrukkende, deden de oversten vele moeite om het
neerslachtig gemoed hunner mannen weder op te beuren; maar welke
pogingen zij ook inspanden, van dit oogenblik af bleef onder de Kerels
eene sombere treurigheid heerschen. Velen hunner toch hadden eenen
vader, eenen broeder of eenen vriend zien martelen, en dit schouwspel
spookte als eene onverwinnelijke nachtmare voor hunne oogen. Wel
zwoeren zij daarom niet min onversaagd te zullen strijden, ja, zelfs
hunne dierbare dooden op den vijand te willen wreken; maar hun hart was
vervuld met deernis en verdriet, en hun ontsprongen tranen ondanks
hunnen wil.
Zoo kwam eindelijk de nacht. De Kerels zaten hier en daar in de kapelle
of in de benedenkerk bij groepen ten gronde, rondom eenige ontstokene
kaarsen, en schouwden met somberen blik in de donkere ruimte der kerk of
spraken treurig van hunne doode vrienden.
Mher Sneloghe en Dakerlia bevonden zich bij de gekwetsten; deze laatste
raadde en
|