de
ronddrager van tijdingen en nieuwmaren.
De kastelein, alhoewel hij weinig geloof of weinig belang aan deze
beweringen hechtte, gaf bevel om nog alle schuilhoeken te doorzoeken en
den poorter, indien men hem vond, ongehinderd in zijne tegenwoordigheid
te brengen.
Hij meende zich naar den kant der kerk te richten, waar de gekwetsten
lagen; maar nu kwam een Kerel van den toren geloopen en deze riep met
luider stem en akelig kermend, dat men op den Maalberg bezig was met al
hunne gevangene broeders deerlijk te martelen en te vermoorden.
Al degenen die niet als wachten beneden moesten blijven, liepen naar
boven.
Zij zagen op de Markt, die men den Maalberg noemde en die zich tot aan
den muur van den burg uitstrekte, eenige benden wapenknechten geschikt,
en te midden dezer een vijftigtal Kerels, aan hunne lange baarden en
blauwe kleeding herkennelijk, die, met de handen op den rug gebonden,
door beulen, met uitgetogen slagzwaard, waren omringd, als om te worden
gehalsrecht.
Inderdaad, reeds drie of vier verminkte lijken lagen daar in eenen plas
bloed, en de beulen stonden nevens de anderen gereed om op het minste
teeken toe te slaan.
Nu evenwel scheen er eene opschorsing in het werk der beulen te zijn
gekomen; want reeds eene wijl hadden zij beweegloos gewacht.
Daar bracht men nu twee ridders vooruit, en men sleurde en rukte ze met
baldadig geweld dichter naar den burg, opdat de Kerels beter zouden zien
wat hier ging geschieden.
"O, hemel, Ingelram Van Eessen en Willem Van Wervick!" kreet Burchard
met angst, en voor de eerste maal, sedert den moord des graven, eenige
smart betuigende. "Mijne arme vrienden! Zulke dood!"
"Eilaas, eilaas, God is rechtvaardig!" fluisterde Dakerlia aan Robrechts
oor. "Zijne straffende hand heeft zich uitgestrekt over de moordenaars
van graaf Karel!"
Robrecht knikte bevestigend, doch slaakte eenen kreet van afgrijzen bij
het schrikkelijk schouwspel dat nu onder zijnen strakken blik aanvang
nam.
Eerst hakten de beulen Ingelram en Willem de handen af, dan doorstaken
zij hunne lichamen met honderd kleine wonden, en martelden onmenschelijk
hunne slachtoffers, totdat zij eindelijk; gansch doorkerfd nedervielen
en hunne lijken onder de voeten van honderden wapenknechten werden
vertreden en verpletterd.
De Kerels staarden van den toren in stommen angst op dit ijselijk
tooneel, en menigeen ontvielen tranen van medelijden. Burchard Knap
gromde met schorre stem en bulderde verm
|