kon
hebben. Wat was nu een klein gedeelte hunner ontzaglijke rijkdommen,
wanneer men, door het op te offeren, misschien de schier hopelooze zaak
van Kerlingaland nog kon redden?"
De proost kwam eindelijk met hem overeen, dat hij het voorstel zijnen
broeder en zijnen neven zou mededeelen, en, stemden zij toe, dan zouden
de Kerels langs den kant der Markt eene banier uit St-Donaastoren
steken. Dit zou voor Walter van Lillers een teeken zijn dat men zijne
voorwaarden had aanvaard en de proost zich in den nacht boven den muur
gereed zou houden om tot hem af te dalen.
Mher Walter zou 's konings gezant zeggen, in wiens handen de twee
kostbare vaten zich bevonden, en, daarover zeer tevreden, zou deze geen
hoegenaamd vermoeden van verstandhouding met de Kerels tegen hem
opvatten.
Bertulf bond Walter opnieuw den blinddoek voor de oogen en leidde hem
tot boven den muur. Zonder groetenis daalde mher Walter naar beneden. De
ladder werd weggenomen en de vredevlag ingetrokken.
Dan wenkte Bertulf zijnen broeder en eenige oversten en verzocht hun met
hem binnen de proostdij te gaan, om daar te vernemen wat de bode hem had
geopenbaard.
Toen hij hun het ontwerp had medegedeeld, vroeg hij hun gevoelen er
over.
Allen, behalve Burchard Knap, toonden zich zeer verheugd en juichten
mher Walters voorstel toe. Zij eerbiedigden en beminden den ouden
Bertulf zeer. Het was toch hier zijne plaats niet. Van welk nut kon het
hun zijn dat de proost met hen in gevaar des levens bleef verkeeren?
Neen, neen, hij moest gered worden, welke groote hoeveelheid gelds men
ook voor zijne verlossing eischte.
Daarenboven, hij zou tot Willem Van Loo gaan en hem overtuigen dat hij
onmiddellijk met het Kerlenleger naar Brugge moest komen afgezakt. Zoo
was er dan voor hen allen nog hoop op ontzet, en voor Kerlingaland nog
hoop op zegepraal.
Door deze overwegingen verblijd, juichten zij het ontwerp toe. Burchard
alleen morde en gromde, dat men elkander had toegezworen tot het einde
te zamen te blijven. Zulke nachtelijke vlucht was een bewijs van vrees,
dat de Kerels zou ontmoedigen. In alle geval, door het voorstel te
aanvaarden, beging men eene domheid; want zeker, Walter Van Lillers was
een Isegrim, en dus een bedrieger; zijn eenig doel kon slechts zijn den
proost in de handen des veldheers te leveren.
De anderen bestreden zijn gevoelen, en betuigden een volledig vertrouwen
in Walters oprechtheid. Zij wilden deze gunstige gelegenheid om Willem
|