nen voor den
vijand vreeselijken tegenstand te bieden.
Dien dag hadden zij tot den avond op de wallen gestaan, en zij hadden
gedeeltelijk zelfs den gansehen nacht gewaakt; maar de vijand had zich
niet vertoond.
Nauwelijks was echter de zon boven den gezichteinder gerezen of alles
voorzeide hun dat zij dien dag eene algemeene bestorming zouden te
doorstaan hebben.
Inderdaad, er kwam allengs eene ongewone bedrijvigheid onder den vijand.
Niet alleen trokken alle oogenblikken aanzienlijke legerbenden, meest
van Fransche wapenknechten, over de Markt voorbij, om stand te gaan
nemen op de plaatsen en in de straten rondom den burg; maar de
Gentenaars waren tevens langs alle kanten bezig met hunne stormtuigen te
stellen of ze nader bij den burg te voeren.
Een groot gedeelte van den morgen verliep aan deze ontzaglijke
toebereidsels.
De Kerels lieten intusschen niet na alles aan te brengen wat hun tot
eene hardnekkige verdediging van dienst kon zijn. Overal boven den burg
stegen zwarte rookwolken in de hoogte, als wilde men den vijand
verwittigen dat men zich gereed hield om hem met kokend pik en olie te
begroeten.
Terwijl de Kerels als eene uitdaging hun lied over de Markt deden
schallen, zagen de Fransche ridders en wapenknechten verwonderd op naar
deze handvol mannen, die zoo onbevreesd en vroolijk schenen, een
oogenblik zelfs voor hunne nederlaag en hunnen dood. Wat hun nog
onbegrijpelijker voorkwam, was de tegenwoordigheid boven de muren van
eenige hoogstaltige vrouwen, die lachend en dreigend hun onverstaanbare
scheldwoorden toeriepen.
Eensklaps vertoonde zich bij den ingang der Steenstraat eene bende
ridders te paard, allen zeer rijk gekleed en overdekt met wapenrustingen
welke blonken van zilver en van goud.
Deze ridders keerden den hoek om en reden voort langs de huizen der
Markt, buiten het bereik van der Kerlen pijlen. Zij waren eene lijfwacht
of eene voorhoede; want onmiddellijk achter hen kwam de koning van
Frankrijk, op een groot en sterk strijdpaard gezeten.
Deze vorst, Lodewijk, bijgenaamd de dikke, was inderdaad zoo zwaarlijvig
en zoo vet, dat de aanschouwers verwonderd zich afvroegen hoe zulk
wanstaltig dik mensch wel te paard kon stijgen. Evenwel, ondanks zijne
zwaarlijvigheid, zag de koning er tamelijk rap en levendig uit, en
getuigden zijne gebaren en bewegingen niet van de minste loomheid.
Nevens hem reed de nieuwe graaf Willem van Normandie, wiens jonkheid en
tengere leden hem nevens
|