hij zich in veiligheid; het was hem alsof een steen
hem van de benauwde borst viel.
"Ha, God zij geloofd!" riep hij uit. "Ik vreesde nog verraad, maar hij
was oprecht en trouw. Verlost! Verlost!"
VOETNOTEN:
[Voetnoot 78: "Bertulf, geld gegeven hebbende aan Walter, tot de som van
100 mark, liet zich af aan een touw."
GALB., p. 316.]
XXII
Den dag Na de ontsnapping van den ouden Bertulf hadden de Kerels, van op
de wallen der proostdij, eene ongemeene beweging van poorters, ridders
en wapenknechten in de stad opgemerkt. Terzelfder tijd hadden zij verre
bazuingeschal en dof gedruis gehoord, als van reizende legerbenden.
Zij meenden te mogen vermoeden dat Willem Van Loo met zijne heirkracht
de stad was genaderd, en de Isegrims buiten Brugge togen om hem te gaan
bestrijden.
Hunne dwaling desaangaande duurde echter niet lang. Zij telden vele
vrienden onder de poorters van Brugge, zelfs onder degenen die, door
Gervaas Van Praet gedwongen, nu met de Isegrims hen bestreden. Dezen,
uit eigen beweging of door Jan Haring en Elfried Rooster er toe
aangespoord, schoten hun zeer dikwijls pijlen met geheime berichten toe.
Zoo vernamen zij al spoedig dat de koning van Frankrijk en Willem van
Normandie, met de voorhoede van hun leger, te Brugge waren aangekomen,
en men poorters en ridders buiten de stadsvesten op het Zand had doen
vergaderen, om den koning en den nieuwen graaf hulde te bewijzen en
trouw te zweren[79].
Men zeide hun insgelijks dat men de bestorminng der proostdij had
uitgesteld om het Fransche leger af te wachten; maar dat men nu, binnen
weinige dagen, eenen geweldigen en waarschijnlijk beslissenden aanval
zou doen.
Deze berichten onstelden de Kerels niet zeer. Vanwege Walter Van Lillers
was hun een bericht toegekomen, waardoor men hun de verzekering had
gegeven dat de proost behouden buiten de stad was geraakt en zijne reis
naar Yperen in volle vrijheid had begonnen.
Bertulf was diensvolgens ongetwijfeld op dit oogenblik reeds in
tegenwoordigheid van Willem Van Loo, en zij mochten hopen dat het groote
Kerlenleger morgen of overmorgen voor Brugge zou verschijnen.
In alle geval, zij waren bereid om de bestorming moedig en hardnekkig af
te slaan, en dus de proostdij en de kerk tot de komst van Willem Van Loo
te behouden. Wel waren zij niet meer boven de tweehonderd man sterk;
maar dewijl de genaakbare plaatsen van den muur niet veel
uitgestrektheid hadden, waren zij talrijk genoeg om ee
|