elk oogenblik met eene beslissende overrompeling waren bedreigd. Nu de
koning van Frankrijk met zijn leger te Brugge ging komen, zouden zij
misschien bezwijken. Dan stond hun allen niets te wachten dan een
ijselijke dood. Wat nut kon zij, door de opoffering van haar leven, het
vaderland toebrengen? Indien zij weigerde met hem den burg te verlaten,
zou zij zich voor God niet schuldig maken aan eenen roekeloozen
zelfmoord? Daarenboven, was zulke belegerde vesting wel de plaats waar
het eene jonkvrouw betaamde te blijven? Moest haar gevoel van
eerbaarheid haar niet zeggen dat bij de inneming van den burg door de
Fransche wapenknechten, een veel ijselijker gevaar dan de dood haar kon
bedreigen?
De kastelein Hacket voegde zijne pogingen bij die zijns broeders; doch
welke moeite ze beiden ook inspanden of wat ze deden gelden, jonkver
Wulf wilde naar niets luisteren en betuigde dat zij tot het einde toe
het lot van Robrecht zou deelen.
Mher Sneloghe greep haar de handen en zeide op smartelijken toon:
"Dakerlia, ik bid u, wees beter beraden! Uit liefde, uit verkleefdheid
voor mij wilt gij u opofferen; maar, dierbare, gij bedriegt u in uwen
edelmoed. Uwe tegenwoordigheid in dezen burg is mij geen troost;
integendeel, zij maakt mij diep ongelukkig."
"Ongelukkig?" herhaalde de jonkvrouw.
"Ja, Dakerlia; gij hebt het gezien, hoe ik sedert vele dagen onder
treurnis en verdriet gebogen ga; hoe de moedeloosheid mij bestormt en
dreigt geheel te overwinnen. Gij meent, dat het verlies mijnes arme
zuster de eenige oorzaak was? Neen, uwe tegenwoordigheid in deze plaats,
het lot dat u beschoren schijnt, zijn de voorname bronnen mijner smart.
Ach, ik bemin u, gij weet het, uit al de krachten mijner ziel. Moeten
vreezen, bijna zeker zijn dat gij hier eenen akeligen dood zult vinden,
uwe verlossing, uwe vrijheid in handen hebben, en ze u zien weigeren!
Begrijpt gij niet, Dakerlia, dat zulke overwegingen mij wreedelijk
martelen? Ach, wees goed, geef mij het liefdebewijs dat ik u smeekend
afbid! Volg mijnen oom en ga naar Lampernisse. O, ik bezweer u, schenk
mij dus, met de zekerheid uwer behoudenis, den verloren moed terug!"
Dakerlia schudde weigerend het hoofd.
"Gij blijft ongevoelig voor mijne bede?" zuchtte mher Sneloghe pijnlijk.
"Maar, Robrecht, en gij, heeren", zeide Dakerlia met eene verrassende
bedaardheid, "hebt gij wel waarlijk de minste hoop gevoed dat ik kon
toestemmen den burg te verlaten en mijnen verloofde een koe
|