l
nevens het klooster.
Hier stond hij achter de kanteelen met degenen die aangewezen waren om
tot zijne vlucht te helpen. De kastelein, Robrecht Sneloghe en
Ivo-de-wolvenjager waren insgelijks met hem.
Zij zwegen en ontweken zooveel mogelijk alle bewegingen, om niet door de
wakende schildwachten des vijands opgemerkt te worden.
Eens toch fluisterde Robrecht aan het oor van den proost:
"Ik weet niet, oom, mij ontstelt een zonderlinge schrik. Indien gij het
slachtoffer werdt van bedrog en verraad?"
"Stil, stil, gij hebt ongelijk", suisde Bertulf. "In alle geval, het lot
is nu geworpen!"
Reeds hadden zij zeer lang gewacht, en sommigen hunner begonnen te
denken dat het ontwerp door een of ander beletsel was mislukt; want het
vastgestelde uur was reeds voorbij.
Maar daar hoorden zij in de verte de zware stappen van eene bende
wapenknechten, en zelfs de galmen van verwarde stemmen. Zij bogen zich
dieper achter de kanteelen en keken bespiedend door de schietgaten,
terwijl de bende meer en meer naderde.
Eensklaps zagen zij iemand eene ontstoken lantaarn over- en
wederzwaaien. Het zwakke licht werd onmiddellijk uitgedoofd.
Op dit sein omhelsde Bertulf in stilte zijnen broeder en zijnen neef.
Allen sprongen haastig boven den wal; de proost en Ivo-de-wolvenjager
zetteden den voet in eenen strop, grepen een dik touw met beide handen
aan en daalden neder tot aan den voet van den muur.
Hier werden zij zeer ruw aangegrepen, vastgehouden en weg gerukt als
echte gevangenen. Zij begonnen te vreezen, en zouden zich zeker verraden
gewaand hebben, had niet de waarschijnlijk berekende stilte der
wapenknechten hun nog eenig vertrouwen ingeboezemd.
Walter Van Lillers, die den proost bij den schouder hield en hem
voortstuwde, fluisterde aan zijn oor:
"Laat u doen en wees stom; niet al mijne mannen zijn met ons. Een
gedeelte slechts kent geheel het ontwerp; de anderen meenen dat wij u in
eenen strik hebben gelokt. Veins evenals wij."
Omtrent de St-Janskapelle hield Walter Van Lillers zijne bende staan en
sprak:
"Wij hoeven niet zoo sterk te zijn om deze twee Kerels naar de
gevangenis te leiden. Meester Daneel, ga met tien wapenknechten terug
naar den burg, langs den kant van den Maalberg; daar zullen, zooals ik u
heb gezegd, nog andere van die vermaledijde Blauwvoeten u in de handen
vallen."
Mher Daneel moest wel van de zaak weten; want hij koos, niet zonder
geheim inzicht, onder zijne mannen er tien uit, en
|