kon ontmoeten.
Om met eenige kans op veiligheid te kunnen reizen, moest Bertulf de
afgelegene voetpaden door velden en door bosschen volgen; maar dewijl
hij nooit te voet deze streek des lands had doorkruist, was hij met de
kleine wegenissen in het minste niet bekend.
Zeker, zonder leidsman en zoo gansch alleen, zou hij in de duisternis
verdwalen en misschien in de handen der Isegrims vallen!
In hunne verlegenheid herinnerden zij zich dat er tusschen de mannen,
welke hun door Willem Van Loo waren toegezonden geworden, een Houtkerel
zich bevond, die men den wolvenjager noemde. Deze had zijne gansche
jeugd in de velden en bosschen zwervend doorgebracht, en moest
diensvolgens beter dan iemand de afgelegene wegenissen en doorgangen
kennen. Hij was daarenboven onversaagd, verstandig en verkleefd, en kon
den proost niet alleen een leidsman zijn, maar nog desnoods hem
verdedigen tegen allen aanval.
Zij deden Ivo-den-wolvenjager roepen en gaven hem te kennen wat zij van
hem verlangden. In den eerste verraste hun voorstel den Houtkerel, die
in het geheel geenen lust gevoelde om uit den burg te vluchten, zooals
hij het noemde; maar hunne beloften en hunne smeekingen overwonnen na
lange moeite zijnen tegenstand en hij stemde toe den proost te volgen.
Toen eindelijk het uur zou naderen, riep Bertulf zijne neven en de
bijzonderste oversten te zamen, om afscheid van hen te nemen. Hij
beloofde hun dat hij rechtstreeks naar de legerplaats van Willem Van Loo
zou gaan, en door onweerstaanbare redenen, zelfs door het aanbod van
aanzienlijke hulpgelden, hem zou overhalen om onmiddellijk met gansch
zijne macht naar Brugge te komen. Hij poogde zijne magen en vrienden
vertrouwen in te boezemen, en moedigde hen aan om den burg met
hardnekkigheid te verdedigen, in de zekerheid dat een spoedig ontzet hen
allen uit hunnen gevaarlijken toestand zou komen verlossen.
Hun beurtelings de handen gedrukt hebbende, verzocht hij hun hier in de
benedenzaal der proostdij te blijven; want, indien zij hem op den muur
volgden, ter plaatse waar hij zou nederdalen, dan, ongetwijfeld, zouden
de schildwachten der Isegrims argwaan opvatten en hunne gezellen te
wapen roepen. Niemand zou met hem daarboven gaan dan zijn broeder
Hacket, zijn neef Robrecht en vier sterke Kerels, die hem en zijnen
leidsman zouden aflaten.
Na het uitspreken van een laatst vaarwel, en onder de gelukwenschen
zijner vrienden, verliet hij de gebouwen der proostdij en beklom den wa
|