aar er is geene hoop voor u. De koning van Frankrijk nadert met een
ontzaglijk leger. Men zal u martelen, u doen sterven in de akeligste
pijnen!"
"Eilaas!" zuchtte Bertulf, "gij zegt misschien de waarheid, mher Walter;
maar zulke vlucht ware een verraad jegens mijnen broeder en jegens mijne
neven. Liever nog deel ik hun lot en sterf met hen."
"Gij zijt verbitterd en verblind door de wanhoop", wedervoer Walter Van
Lillers met ongeduld, "Waartoe kunt gij den uwen hier nuttig zijn, gij,
die waarschijnlijk nooit de wapens hebt behandeld? Het verwonderd ons,
ridders, dat; Willem Van Loo, die toch aan het hoofd van een leger staat
en het veld houdt, u nog niet ter hulp is gekomen. Verwondert u dit
niet?"
"Inderdaad."
"Weet gij de redenen van zijn wegblijven, heer proost?"
"Neen."
"Wij evenmin; ja, wij hebben dagelijks zijne nadering verwacht en onze
voorzorgen tegen hem genomen. Indien hij u ter hulp snelde, voordat de
koning te Brugge komt, dan zou er voor u misschien nog hoop op ontzet
blijven."
"Hoe verstaat gij het, mher Walter?"
"Het is eenvoudig: Willem Van Loo weet waarschijnlijk niet dat gij reeds
een gedeelte van den burg hebt verloren. Hij meent u sterk genoeg om in
veiligheid op hem te wachten. Waart gij vrij, gij kondet tot hem gaan,
hem den waren toestand onder de oogen leggen en hem overhalen om
onmiddellijk met al zijne macht naar Brugge te komen."
"Het is waar, gij hebt gelijk", bevestigde de proost. "Ik zou over dit
gewichtig voorstel mijnen broeder en mijne neven moeten raadplegen. Gunt
gij mij den raad daartoe?"
"Ja, maar er is eene omstandigheid welke ik u niet eerder kon te kennen
geven", antwoordde sher Walter. "Ik, die vroeger u een vriend was,
handel belangeloos in deze zaak. Gij begrijpt evenwel, heer proost, dat
ik, om eene bende Gentenaars en hunne oversten tot verraad over te
halen,--want wat gij gaan doen is verraad,--om dus eenige ridders en
vele wapenknechten om te koopen, hun groote sommen gelds heb moeten
beloven."
"Groote sommen gelds?" herhaalde de proost met eenig mistrouwen.
"Ja, niet minder dan vierhonderd marken zilvers;--en, wil een tweede
persoon u vergezellen, dan nog honderd marken meer."
De oude Bertulf schrikte terug bij de gedachte van zulke aanzienlijke
hoeveelheid gelds voor zijne vrijheid te moeten betalen; maar mher
Walter deed hem begrijpen dat, in den neteligen toestand waarin de
Kerels zich bevonden, het geld niet veel prijs meer in hunne oogen
|