g konden
verdedigen?" "Ja, gij hebt gelijk, vriendinne; maar de proost en de
kastelein hebben het zoo gewild. Gij zult naar Lampernisse of naar
Houthem vertrekken; ik zal mij in het leger te Yperen begeven." "En die
ongelukkige ridder Eggard?" vroeg Dakerlia met medelijden.
"Kan hij vervoerd worden, wij zullen hem medenemen naar Yperen. Is dit
onmogelijk, dan zal ik hier in Brugge eenen poorter zoeken die zich
verbinde hem goed te verplegen. Nu, Dakerlia, maak intusschen u gereed
voor het vertrek; mijne tegenwoordigheid kan boven op den muur noodig
zijn: ik keer terug bij mijne ooms."
Toen hij den muur had beklommen langs de zijde der Hofpoort, waar nu
zijne ooms stonden, zag hij op de Markt eene groote menigte
wapenknechten en ridders staan die, omdat de vredevlag waaide, uit
nieuwsgierigheid den burg waren genaderd of met poorters vermengd aan
het twisten en aan het kouten waren over des graven schat en over de
vrijlating der Kerels.
Wat den proost Bertulf vreemd voorkwam was, dat men, naar den kant van
St-Christoffelskapelle, eene lange schaar schutters in geslotene
gelederen zag staan, met hunne bogen op de schouders als gingen zij ten
strijd trekken.
Eindelijk hoorden de Kerels een bevel herklinken, en de boogschutters,
met mher Baudewijn Van Aelst en eenige ridders vooraan, kwamen verder op
de Markt tot op eenigen afstand van den muur der proostdij.
Een bazuingeschal kondigde aan dat des konings afgezant tol de Kerels
wilde spreken.
Misschien had men den schat des graven niet volledig bevonden en wilde
men hen daarover ondervragen.
Baudewijn Van Aelst, de stem verheffende zooveel hij kon, riep tot de
Kerels:
"Voor u geene genade, moordenaars! Gij hebt op u de eeuwige
vermaledijding der gansche Christenheid geladen; gij zult sterven tot
den laatste. Men is booswichten geene trouw verschuldigd. Wij breken dus
met recht onze belofte, en zullen u bevechten zonder rust, totdat gij
allen de straf der afschuwelijke misdaad hebt onderstaan. Niets, niets
voor u, verwatene Blauwvoeten, dan de wreedste, de schandelijkste dood!"
En de daad bij het woord voegende, gaf hij de schaar der boogschutters
bevel om hunne pijlen naar de Kerels te schieten.
Dit was evenwel slechts eene betooging, want onmiddellijk deed hij ze
verre op de Markt en tot buiten net bereik der Kerels achteruitgaan.
Hier raapte hij eenen stroohalm van den grond en brak hem aan twee
stukken. Zoo deden insgelijks de ridders en wapenkne
|