chten. Dit was een
teeken dat zij voortaan alle vriendschap, alle betrekking met de Kerels
afbraken, hun eene eeuwige vijandschap toezwoeren en zonder genade naar
hun leven zouden staan[77].
Bij het gezicht van dit snood verraad hadden de Kerels eene wijl
verbluft gestaan, als konden zij niet aan zulke verregaande valschheid
gelooven.
De proost en de kastelein schenen er door verpletterd; maar even ras was
in het hart der anderen de wraakzucht ontvlamd, en zij riepen luid dat
zij zich over dien uitslag verblijdden en hun leven duur, zeer duur aan
die trouwelooze Isegrims wilden verkoopen.
"Welaan, ooms", riep Robrecht, "nu weten wij dat wij op niets mogen
hopen dan op onze eigene kracht en moed. Het lot is geworpen: de vijand
zal hier niet binnentreden dan door plassen van zijn eigen bloed en op
der Kerlen laatste lijk!"
Bn om den Isegrims te toonen dat hunne bedreigingen hun geene vrees
inboezemden, hieven de Kerels hun strijdlied aan en deden het zoo
machtig klinken, dat het over de gansche stad weergalmde.
VOETNOTEN:
[Voetnoot 74: Deze brief bevindt zich bij GALBERTUS, p. 325 en 326.]
[Voetnoot 75: Zie den tekst van dezen brief bij GALB., p. 333.]
[Voetnoot 76: Zie deze boodschap van den koning van Frankrijk, waarbij
hij Willem van Normandie als graaf van Vlaanderen opdringt en den
poorters de aangehaalde vrijheden schenkt, bij GALBERTUS, p. 415.]
[Voetnoot 77: Maar de oversten lieten zich weinig gelegen aan de
beloften en aan de eeden welke zij den belegerden deden; want het was
slechts een middel om het geld en den schat van den graaf uit hunne
handen te krijgen." GALBERTUS. p 296]
XXI
Sedert men de Kerels had bedrogen, om hen tot afleveren van 's graven
schat over te halen, was er bijna eene gansche week verloopen, zonder
dat de Isegrims de schuilplaats hunner vijanden nog met macht hadden
bedreigd.
Zij bepaalden zich met nu en dan de Kerels door eenen geveinsden aanval
te verontrusten en de gebouwen der proostdij nauw omzet te houden, opdat
niemand er uit mocht ontsnappen.
Onderwijl maakten de Gentenaars en de ridders evenwel groote
toebereidselen om eenen nieuwen en beslissenden stormloop te wagen; want
op de Markt, onder het gezicht der Kerels zelven, bouwden zij eenen
houten toren, ladders en beukgestellen.
De kastelein Hacket had deze dagen van rust niet werkeloos laten
voorbijgaan. Integendeel, men had binnen de proostdij onophoudend
gearbeid en gezwoegd, om allerle
|