en kon hem
boven den muur doen blijven; daar toch zou hij niets zien dan de
ontzaglijke toebereidsels, die men voor het afslaan van eenen stormloop
had gemaakt. Zooals nu de meeste Kerels boven den wal gereedstonden om
alle pogingen tot verrassing of verraad oogenblikkelijk te verijdelen,
mocht de komst van eenen enkelen ridder hun geene vrees inboezemen.
Zij hadden dus besloten den wensch, hun door den brief uitgedrukt in te
willigen, en zagen nu naar de woning van den veldheer uit, of de
aangekondigde ridder zich niet vertoonde.
Na eene lange wijl nog, naderde inderdaad een wapenbode; maar deze was
door vele ridders gevolgd, en de Kerels konden dienvolgens niet
herkennen wie hunner hun het bericht had toegezonden.
Toen de bode door bazuingeschal den wapenstilstand had gevraagd, en men
tot antwoord op den wal der proostdij de vredevlag had opgestoken,
traden de gezondenen op het binnenplein van den burg; een hunner naderde
meer tot den voet van den muur en riep den Kerels toe:
"Vanwege den gezant des konings, mher Baudewijn Van Aelst, kom ik tot u
om u nieuwe voorwaarden tot overgaaf der proostdij en der kerk aan te
bieden. Van hier is het mij moeilijk met u te spreken. Onze
onderhandeling kan lang en moeielijk zijn. Ware ik met u daarboven, wij
zouden beter over de hangende zaak kunnen beraadslagen. Ik vertrouw mij
op uwe eerlijkheid en zou tot u willen opklimmen. Stemt gij toe?"
"Het is Walter Van Lillers!" zeide de proost tot zijnen broeder Hacket.
"Hij was inderdaad vroeger een verkleefde vriend."
"Ja, wij stemmen toe", werd den ridder geantwoord, "maar voor u, voor u
alleen!"
Walter Van Lillers deed eene lange ladder aanbrengen; en eenige
oogenblikken daarna bereikte hij de kruin van den muur en stapte
tusschen de oversten der Kerels op den wal.
Daar zij hem omringden en hem vroegen wat hij hun te zeggen had,
betuigde hij den wensch om beneden in de proostdij te worden geleid;
maar men deed hem verstaan dat men zijne boodschap hier wilde hooren.
Walter Van Lillers, min of meer verlegen en zonderling glimlachende als
wilde hij beduiden dat hij aan zijne eigene woorden niet geloofde, zeide
hun:
"Ziehier de zaak, heeren: heeft 's konings bode geweigerd u in vrijheid
te laten gaan na de overlevering van 's graven schat, dan is het niet
door berekende trouweloosheid, zooals gij waarschijnlijk meent. Neen,
het is omdat gij zelven, volgens zijne meening, hebt gepoogd hem te
bedriegen. Er ontbraken t
|