e goederen verbeurd.
Gaat nu, deelt uwen mannen mede wat de koning u door mij heeft
geboodschapt. Beveelt hun zich vreedzaam naar huis te begeven. Gij, als
overheid op hen hebbende, blijft verantwoordelijk voor de rust der stad,
die, werd ze gestoord, op uitdrukkelijk bevel des konings, door het
geweld der wapenen zou worden hersteld."
De gedane beloften van den eenen kant en de schrikkelijke bedreigingen
van den anderen hadden voor gevolg, dat de hoofdmannen stilzwijgende
zich van de stelling verwijderden, om hunnen gezellen de verrassende
tijding der benoeming van eenen nieuwen graaf te gaan mededeelen.
De ridders bleven op de stelling staan en keken in het ronde. Zij
wilden, vooraleer deze plaats te verlaten, naspeuren welke de houding
der poorters en ambachtslieden zou zijn bij het vernemen van 's konings
boodschap.
In den eersten bemerkten zij wel eenig gewoel en hoorden zij hier en
daar afkeurend gemompel; maar het duurde evenwel niet lang, of zij zagen
de poorters en ambachtslieden in scharen over het plein trekken en bij
gedeelten juichend de poort ingaan.
Dan daalden de ridders insgelijks van de stelling, om zich naar de stad
te begeven.
De veldheer, die alleen met Baudewijn Van Aelst de anderen
vooruitstapte, zeide, na eene wijl in stille overweging te zijn
verstonden gebleven, tot zijnen gezel:
"Onder ons durf ik het u wel bekennen, mher Baudewijn, 's konings
boodschap bedroeft mij diep."
"Betreurt gij den keus die wij hebben gedaan?" morde Baudewijn
"Neen; mher Willem van Normandie is een jong vorst, die de eer van het
ridderschap zal staande houden. Daarom verwondert het mij des te meer,
dat hij nu den poorters der steden eene volledige vrijheid vergunt. Weet
hij dan niet, dat onze goede graaf Karel is vermoord geworden,
alleenlijk omdat hij de ridderschap wilde verheffen en de onedele
menigte in dienstbaarheid houden? Ha, kon Karel van Denemarken uit zijn
graf opstaan, hoe zou hij klagen over de zonderlinge wijze waarop de
koning zijne gedachtenis meent te wreken!"
"Zulke overweging is insgelijks in mij opgestaan", zeide mher Baudewijn,
"en ik heb mij zelfs verstout bij den koning eenige opmerkingen in dien
zin te wagen. Hij heeft mij doen begrijpen dat men iets moet opofferen
om de poorters der steden van Vlaanderen gunstig te stemmen. Wat het
verlies betreft van den balfaart dien de ridders op vele poorters van
Brugge beweren te mogen heffen, dit zal na onderzoek tiendubbel vergoed
w
|