Om den wensch des konings te volbrengen zou men hemel en aarde
willen verroeren."
"Welk middel? Ik weet er geen."
"Wij zullen er nog eens goed over nadenken, veldheer. Men heeft mij een
uwer ridders, die hier achter ons komt, aangewezen als een doortrapt en
spitsvondig man ..."
"Mher Disdir Vos?"
"Ja, geloof ik. Die weet misschien raad ... Kom, ik aanvaard uwe minzame
uitnoodiging; want waarlijk, ik gevoel eenen koortsigen eetlust na de
reis."
Door eenige andere ridders gevolgd, traden zij in de woning des
veldheers ...
Een paar uren later verliet Disdir Vos dit huis. Hij keerde welhaast
terug met eenen wapenbode en twee bazuinblazers.
Baudewijn Van Aelst, vergezeld door vijf of zes ridders, kwam hem
vervoegen; en na de veldheer hun geluk had gewenscht in hunne
onderneming, gingen zij te midden der Markt en deden de bazuinen
aanheffen en eenen witten wimpel in de hoogte steken.
De Kerels liepen te zamen boven den vestingmuur en toonden kort daarop
eene vredevlag, om te betuigen dat zij in de opschorsing der
vijandelijkheden toestemden en den bode zouden aanhooren.
Baudewijn Van Aelst, Disdir Vos en hunne gezellen begaven zich naar den
kant der Hofstraat en traden welhaast op het plein van den burg.
Hier hadden de Gentenaars, om den vijand van nabij te kunnen
bewaken,--zonder gevaar te loopen van door zijne pijlen te worden
getroffen--eenen langen dam opgeworpen, schier van manshoogte en als met
een dak tegen alle werptuigen beschut. Dus konden zij op het plein over
en weder gaan, zoo dicht bij den muur der proostdij, dat zij, door de
stem te verheffen, met de Kerels uitdagingen en scheldwoorden konden
wisselen.
De ridders gingen op raad van Disdir Vos eerst achter den dam. De
verrader zeide hun dat de Kerels valsche lieden waren en men niet
roekeloos zich aan hunne wraak mocht blootstellen.
Zijne woorden deden de ridders glimlachen. De vervaardheid van Disdir
Vos scheen hun natuurlijk, en zij erkenden in hun gemoed dat, indien de
Kerels, zelfs verraderlijkerwijze, hem eenen pijl door den boezem dreven
of hem het hoofd met eenen steen verpletterden, hij slechts zou hebben
wat hij ten minste jegens hen verdiende.
Baudewijn Van Aelst gaf den wapenbode bevel om, buiten den dam, tot aan
den voet van den muur der proostdij te naderen en daar de bazuin te
blazen. Hij volgde hem zonder vrees met twee andere ridders.
Na eene wijl verschenen de oversten der Kerels boven den muur: Bertulf
de proos
|